Aanvullende
bepalingen Artikel 22
Bij de
uitvoering van deze richtlijn dienen de
Lid-Staten:
a)
na te gaan of herintroductie van de inheemse
soorten van bijlage IV wenselijk is, wanneer die
kan bijdragen tot de instandhouding van die
soorten, op voorwaarde dat een onderzoek, waarbij
ook rekening wordt gehouden met de ter zake in
andere Lid-Staten of elders opgedane ervaring,
heeft uitgewezen dat die herintroductie een
doeltreffende bijdrage is tot het herstel van een
gunstige staat van instandhouding voor die
soorten en eerst na passende raadpleging van de
belanghebbenden plaatsvindt;
b)
erop toe te zien dat de opzettelijke introductie
in de vrije natuur van een soort die op hun
grondgebied niet inheems is, zodanig aan
voorschriften wordt gebonden dat daardoor geen
schade wordt toegebracht aan de natuurlijke
habitats in hun natuurlijke verspreidingsgebied
of aan de inheemse wilde flora en fauna, en een
dergelijke introductie te verbieden indien zij
zulks nodig achten. De resultaten van de
verrichte evaluaties worden ter informatie aan
het comité gezonden;
c)
zich in te zetten voor bevolkingseducatie en
algemene voorlichting aangaande de noodzaak wilde
dier- en plantesoorten te beschermen en hun
habitats alsmede de natuurlijke habitats in stand
te houden.
|