Artikel 14 1. Indien de Lid-Staten
zulks op grond van het in artikel 11 genoemde
toezicht nodig achten, treffen zij de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat het aan de
natuur onttrekken en de exploitatie van specimens
van de in bijlage V genoemde wilde dier- en
plantesoorten verenigbaar zijn met het behoud van
die soorten in een gunstige staat van
instandhouding.
2. Indien
dergelijke maatregelen nodig worden geacht,
moeten zij de voortzetting van het in artikel 11
genoemde toezicht omvatten. Voorts kunnen zij met
name behelzen:
- voorschriften betreffende de toegang tot
bepaalde terreinen;
- een tijdelijk of plaatselijk verbod op het
onttrekken van specimens aan de natuur en het
exploiteren van bepaalde populaties;
- voorschriften omtrent de onttrekkingsperioden
en/of -wijzen;
- het bij de onttrekking toepassen van jacht- en
visserijregels die beantwoorden aan de eisen van
instandhouding;
- instelling van een stelsel van
onttrekkingsvergunningen of quota;
- voorschriften betreffende het kopen, het
verkopen, het te koop aanbieden, het in bezit
hebben en het vervoeren voor verkoop van
specimens;
- het in gevangenschap fokken van diersoorten
alsmede de kunstmatige vermeerdering van
plantesoorten onder strikt gecontroleerde
omstandigheden om de onttrekking van die soorten
aan de natuur te verminderen;
- de beoordeling van het effect van de getroffen
maatregelen.
ARTIKEL 15
|