Artikel 1 In deze richtlijn wordt
verstaan onder
a)
instandhouding
een geheel van maatregelen die nodig zijn voor
het behoud of herstel van natuurlijke habitats en
populaties van wilde dier- en plantesoorten in
een gunstige staat van instandhouding als bedoeld
in de letters e) en i);
b)
natuurlijke habitats
land- of waterzones met bijzondere geografische,
abiotische en biotische kenmerken, en die zowel
geheel natuurlijk als halfnatuurlijk kunnen zijn;
c) typen
natuurlijke habitats van communautair belang
habitats die op het in artikel 2 bedoelde
grondgebied:
i) gevaar lopen in hun natuurlijke
verspreidingsgebied te verdwijnen;
of
ii) een beperkt natuurlijk verspreidingsgebied
hebben ten gevolge van hun achteruitgang of
wegens hun intrinsiek beperkte areaal;
of
iii) opmerkelijke voorbeelden zijn van een of
meer van de volgende vijf biogeografische
regio's: Alpiene gebied, Atlantische zone,
continentale zone, Macaronesië en
Middellandse-Zeegebied.
Deze typen habitats zijn of kunnen worden
opgenomen in bijlage I;
d)
prioritaire typen natuurlijke habitats
op het in artikel 2 bedoelde grondgebied
voorkomende typen natuurlijke habitats die gevaar
lopen te verdwijnen en voor welker instandhouding
de Gemeenschap een bijzondere
verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk
deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied op
het in artikel 2 bedoelde grondgebied ligt. Deze
prioritaire typen natuurlijke habitats zijn in
bijlage I met een sterretje (*) gemerkt;
e) staat
van instandhouding van een natuurlijke habitat
de som van de invloeden die op de betrokken
natuurlijke habitat en de daar voorkomende
typische soorten inwerken en op lange termijn een
verandering kunnen bewerkstelligen in de
natuurlijke verspreiding, de structuur en de
functies van die habitat of die van invloed
kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn
van de betrokken typische soorten op het in
artikel 2 bedoelde grondgebied.
De "staat van instandhouding" van een
natuurlijke habitat wordt als "gunstig"
beschouwd wanneer:
- het natuurlijke verspreidingsgebied van de
habitat en de oppervlakte van die habitat binnen
dat gebied stabiel zijn of toenemen, en
- de voor behoud op lange termijn nodige
specifieke structuur en functies bestaan en in de
afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven
bestaan, en
- de staat van instandhouding van de voor die
habitat typische soorten gunstig is als bedoeld
in letter i);
f)
habitat van een soort
een door specifieke abiotische en biotische
factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens
één van de fasen van zijn biologische cyclus
leeft;
g)
soorten van communautair belang
soorten die op het in artikel 2 bedoelde
grondgebied:
i) bedreigd zijn, uitgezonderd de soorten waarvan
het natuurlijke verspreidingsgebied slechts een
marginaal gedeelte van dat grondgebied beslaat en
die in het west-palearctische gebied niet
bedreigd of kwetsbaar zijn of
ii) kwetsbaar zijn, dat wil zeggen waarvan het
waarschijnlijk wordt geacht dat zij in de naaste
toekomst bij voortbestaan van de bedreigende
factoren zullen overgaan naar de categorie van
bedreigde soorten, of
iii) zeldzaam zijn, dat wil zeggen waarvan de
populaties van kleine omvang zijn en die, hoewel
zij momenteel noch bedreigd noch kwetsbaar zijn,
in die situatie dreigen te komen. Deze soorten
leven in geografische gebieden die van beperkte
omvang zijn, of zijn over een grotere oppervlakte
versnipperd, of
iv) endemisch zijn en bijzondere aandacht
vereisen wegens het specifieke karakter van hun
habitat en/of de potentiële gevolgen van hun
exploitatie voor hun staat van instandhouding.
Deze soorten zijn of kunnen worden opgenomen in
bijlage II en/of IV of V;
h)
prioritaire soorten
de in letter g), onder i), bedoelde soorten voor
welker instandhouding de Gemeenschap bijzondere
verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk
deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied op
het in artikel 2 bedoelde grondgebied ligt. Deze
prioritaire soorten zijn in bijlage II met een
sterretje (*) gemerkt;
i) staat
van instandhouding van een soort
het effect van de som van de invloeden die op de
betrokken soort inwerken en op lange termijn een
verandering kunnen bewerkstelligen in de
verspreiding en de grootte van de populaties van
die soort op het in artikel 2 bedoelde
grondgebied.
De "staat van instandhouding" wordt als
"gunstig" beschouwd wanneer:
- uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de
betrokken soort nog steeds een levensvatbare
component is van de natuurlijke habitat waarin
hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange
termijn zal blijven, en
- het natuurlijke verspreidingsgebied van die
soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare
tijd lijkt te zullen worden, en
- er een voldoende grote habitat bestaat en
waarschijnlijk zal blijven bestaan om de
populaties van die soort op lange termijn in
stand te houden;
j)
gebied
een geografisch bepaalde zone, waarvan de
oppervlakte duidelijk is afgebakend;
k)
gebied van communautair belang
een gebied dat er in de biogeografische regio of
regio's waartoe het behoort, significant toe
bijdraagt een type natuurlijke habitat van
bijlage I of een soort van bijlage II in een
gunstige staat van instandhouding te behouden of
te herstellen en ook significant kan bijdragen
tot de coherentie van het in artikel 3 bedoelde
Natura 2000-netwerk, en/of significant bijdraagt
tot de instandhouding van de biologische
diversiteit in de betrokken biogeografische regio
of regio's.
Voor de diersoorten met een zeer groot
territorium komen de gebieden van communautair
belang overeen met de plaatsen, binnen het
natuurlijke verspreidingsgebied van die soorten,
die de fysische en biologische elementen vertonen
welke voor hun leven en voortplanting essentieel
zijn;
l)
speciale beschermingszone
een door de Lid-Staten bij een wettelijk,
bestuursrechtelijk en/of op een overeenkomst
berustend besluit aangewezen gebied van
communautair belang waarin de
instandhoudingsmaatregelen worden toegepast die
nodig zijn om de natuurlijke habitats en/of de
populaties van de soorten waarvoor het gebied is
aangewezen, in een gunstige staat van
instandhouding te behouden of te herstellen;
m)
specimen
elk dier of elke plant, levend of dood, van de in
de bijlagen IV en V genoemde soorten, elk deel
van een dier of plant van deze soorten of elk
daaruit verkregen produkt, alsmede alle andere
goederen, voor zover uit een begeleidend
document, de verpakking, een merk of etiket, of
uit andere omstandigheden blijkt dat het gaat om
delen van dieren of planten van deze soorten of
daaruit verkregen produkten;
n)
comité
het bij artikel 20 ingestelde comité.
|