Hoofdstuk V
Bijzondere bepalingenTitel III
Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen
Paragraaf 1.
Kievitseieren
- Voorzover
naar het oordeel van Onze Minister de
belangen van natuurbehoud zich daartegen
niet verzetten, kan Onze Minister een
periode liggende tussen 1 maart en 9
april vaststellen, waarbinnen
gedeputeerde staten aan
samenwerkingsverbanden van
weidevogelbeschermers die overeenkomstig
het tweede lid zijn erkend, ontheffing
kunnen verlenen van het verbod van
artikel 12 ten behoeve van het zoeken en
rapen van eieren van de kievit (Vanellus
vanellus).
- Gedeputeerde
staten kunnen samenwerkingsverbanden van
weidevogelbeschermers erkennen indien zij
voldoen aan bij ministeriële regeling
gestelde regels. Deze regels betreffen in
ieder geval:
- de
rechtsvorm van de
samenwerkingsverbanden en
- de
omvang en begrenzing van het
gebied waarover zich de zorg van
het samenwerkingsverband kan
uitstrekken.
- Aan een
ontheffing als bedoeld in het eerste lid
wordt het voorschrift verbonden dat
degene die eieren zoekt en raapt, de
nesten en legsels van weidevogels
beschermt, dan wel ervoor zorgdraagt dat
deze worden beschermd. Overige
voorschriften en beperkingen kunnen in
ieder geval inhouden:
- het
voorschrift dat het zoeken en
rapen van kievitseieren op eens
anders grond buiten
tegenwoordigheid van de gebruiker
van die grond slechts is
toegestaan indien de gebruiker
van de grond hiervoor
schriftelijk toestemming heeft
verleend en
- de
beperking dat het zoeken en rapen
van kievitseieren slechts
gedurende een deel van de in het
eerste lid bedoelde periode is
toegestaan.
- Bij
ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld met betrekking tot
voorschriften en beperkingen waaronder de
in het eerste lid bedoelde ontheffingen
kunnen worden verleend.
- Het is
verboden zich bij het zoeken en rapen van
kievitseieren door één of meer honden
te doen vergezellen.
Artikel 61
- In
afwijking van de verboden, bedoeld in
artikel 13, eerste lid, is het toegestaan
met inachtneming van het bepaalde in het
tweede lid, eieren van kieviten onder
zich te hebben, te vervoeren of af te
leveren.
- Het
vervoeren of afleveren van de in het
eerste lid bedoelde eieren is slechts
toegestaan voorzover de eieren zijn
verkregen overeenkomstig een ontheffing
als bedoeld in artikel 60, eerste lid, en
slechts gedurende de voor de betrokken
eieren toegestane raaptijd of de twee
daarop volgende dagen, met dien verstande
dat het vervoeren van de eieren gedurende
deze twee dagen slechts binnen de
bebouwde kom van gemeenten of langs
openbare wegen of paden is toegestaan.
Paragraaf 2.
Het prepareren
Artikel 62
- Het is
verboden dode dieren, behorende tot
soorten waarop deze wet van toepassing
is, te prepareren zonder voorzien te zijn
van een vergunning van Onze Minister.
- Een
vergunning als bedoeld in het eerste lid,
wordt door Onze Minister afhankelijk
gesteld van het met gunstig gevolg
afgelegd hebben van een door Onze
Minister erkend preparateursexamen. Het
bepaalde in artikel 40, eerste lid, is
ten aanzien van dat examen van
overeenkomstige toepassing.
- Het aantal
vergunningen kan bij algemene maatregel
van bestuur aan een maximum worden
gebonden.
- Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen
diersoorten worden aangewezen ten aanzien
waarvan het verbod, bedoeld in het eerste
lid, niet geldt.
Artikel 63
- Bij
algemene maatregel van bestuur kan, in
afwijking van de verboden, bedoeld in
artikel 13, eerste lid, het onder zich
hebben, het vervoeren, het afleveren of
het binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van ter preparatie
bestemde dode dieren of geprepareerde
dieren worden toegestaan overeenkomstig
bij die maatregel gestelde regels.
- Tot de
regels, bedoeld in het eerste lid,
behoren in ieder geval verplichtingen
voor de houder van een vergunning bedoeld
in artikel 62, eerste lid, tot:
- het
aanbrengen van ringen of
merktekens aan de ter preparatie
aangeboden en geprepareerde
dieren;
- het
houden van een registratie van de
ter preparatie ontvangen en
geprepareerde dieren alsmede van
de namen en adressen van degenen
van wie deze dieren zijn
ontvangen en aan wie zij zijn
geleverd;
- onderzoek
van ter preparatie aangeboden
dieren en
- het
doen van periodiek verslag aan
Onze Minister.
- Voorzover
aan een onderzoek, bedoeld in het tweede
lid, onderdeel c, kosten zijn verbonden,
komen deze voor rekening van de houder
van een vergunning als bedoeld in artikel
62, eerste lid, of van degene die aan hem
dieren ter preparatie aanbiedt.
- Ter
uitvoering van internationale
verplichtingen of van bindende besluiten
van organen van de Europese Unie of
andere volkenrechtelijke organisaties kan
bij de regels, bedoeld in het eerste lid,
tevens worden bepaald dat het verrichten
van in het eerste lid genoemde
handelingen slechts kan worden toegestaan
bij vergunning.
Artikel 64
- Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen
diersoorten worden aangewezen die uit het
oogpunt van natuurbehoud niet mogen
worden geprepareerd.
- Het
prepareren van dieren, behorende tot
soorten, aangewezen krachtens het eerste
lid, is verboden.
Paragraaf 3.
Beheer en bestrijding van schade
Artikel 65
- Bij
algemene maatregel van bestuur worden
beschermde inheemse diersoorten
aangewezen, die niet in hun voortbestaan
worden bedreigd of dat gevaar lopen.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
soorten die:
- in
het gehele land veelvuldig
belangrijke schade aanrichten;
- in
delen van het land veelvuldig
belangrijke schade aanrichten.
- Slechts
wanneer er geen andere bevredigende
oplossing bestaat en indien geen afbreuk
wordt gedaan aan een gunstige staat van
instandhouding van de soort, kan de
aanwijzing bedoeld in het eerste lid
worden gedaan ter voorkoming van
belangrijke schade aan gewassen, vee,
bossen, bedrijfsmatige visserij en
wateren.
- Voorzover
overeenkomstig het eerste lid, onderdeel
a, soorten zijn aangewezen, kan bij
ministeriële regeling worden toegestaan
dat de grondgebruiker, in afwijking van
de artikelen 9, 10, 11 en 12,
handelingen, bedoeld in die artikelen,
verricht op de door hem gebruikte gronden
of in of aan door hem gebruikte
opstallen.
- Voorzover
overeenkomstig het eerste lid, onderdeel
b, soorten zijn aangewezen, kan bij
provinciale verordening worden toegestaan
dat de grondgebruiker, in afwijking van
de artikelen 9, 10, 11 en 12,
handelingen, bedoeld in die artikelen,
verricht op de door hem gebruikte gronden
of in of aan door hem gebruikte
opstallen.
- Slechts
wanneer er geen andere bevredigende
oplossing bestaat en indien geen afbreuk
wordt gedaan aan een gunstige staat van
instandhouding van de soort, kan het
krachtens het derde en vierde lid worden
toegestaan de in die leden bedoelde
handelingen te verrichten ter voorkoming
van belangrijke schade aan gewassen, vee,
bossen, bedrijfsmatige visserij en
wateren.
- De
grondgebruiker kan bij schriftelijke
toestemming het hem ingevolge het derde
of vierde lid toekomende recht door
anderen doen uitoefenen. Indien die
toestemming wordt verleend aan een houder
van een jachtakte of valkeniersakte is
deze gerechtigd, behalve de middelen,
bedoeld in artikel 72, eerste lid, tevens
de middelen te gebruiken waarvan hem het
gebruik is toegestaan.
- Voorzover
krachtens het derde en vierde lid regels
zijn gesteld, is nietig elk beding dat de
grondgebruiker de uitoefening belet van
de rechten die hem krachtens die regels
toekomen.
- Een
algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in het eerste lid wordt
telkenmale vastgesteld voor een periode
van ten hoogste twee jaren.
- Alvorens
Ons een voordracht tot vaststelling,
wijziging of intrekking van een algemene
maatregel van bestuur als bedoeld in het
eerste lid te doen, stelt Onze Minister
het Faunafonds in de gelegenheid over het
ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.
- Alvorens
een ministeriële regeling als bedoeld in
het derde lid of een provinciale
verordening als bedoeld in het vierde lid
vast te stellen, te wijzigen of in te
trekken, stelt Onze Minister
onderscheidenlijk het provinciaal bestuur
het Faunafonds in de gelegenheid over het
ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.
Artikel 66
Het bepaalde in
artikel 65 is van overeenkomstige toepassing voor
de gebruiker van opstallen, niet zijnde
grondgebruiker, voorzover het de door hem
gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven
betreft.
Artikel 67
- Gedeputeerde
staten kunnen bepalen dat, wanneer er
geen andere bevredigende oplossing
bestaat, in afwijking van het bepaalde in
de artikelen 9, 11, 12, 50, 51 en 53,
door door hen aan te wijzen personen of
categorieën van personen de stand van
bij ministeriële regeling aangewezen
beschermde inheemse diersoorten of andere
diersoorten of verwilderde dieren op door
gedeputeerde staten aan te wijzen gronden
kan worden beperkt:
- in
het belang van de volksgezondheid
en openbare veiligheid;
- in
het belang van de veiligheid van
het luchtverkeer;
- ter
voorkoming van belangrijke schade
aan gewassen, vee, bossen,
bedrijfsmatige visserij en
wateren of
- ter
voorkoming van schade aan flora
en fauna.
- Voorzover
het beschermde inheemse diersoorten
betreft, kan een bepaling als bedoeld in
het eerste lid slechts worden getroffen
indien geen afbreuk wordt gedaan aan een
gunstige staat van instandhouding van de
soort.
- Gedeputeerde
staten kunnen hun besluit, bedoeld in het
eerste lid, afhankelijk stellen van een
faunabeheerplan.
- Gedeputeerde
staten kunnen ten aanzien van één of
meer van de door hen krachtens het eerste
lid aangewezen personen of categorieën
van personen bepalen dat zij toegang
hebben tot alle krachtens het eerste lid
aangewezen gronden. In dat geval zijn
deze personen gerechtigd zich daartoe
zonodig met behulp van de sterke arm
toegang te verschaffen.
- Gedeputeerde
staten kunnen bepalen hetgeen met de
ingevolge het eerste lid bemachtigde
dieren dient te geschieden.
- Bij een
regeling als bedoeld in het eerste lid,
kan worden bepaald dat het verboden is
dieren behorende tot een krachtens dat
lid aangewezen soort onder zich te
hebben.
- Alvorens
een ministeriële regeling als bedoeld in
het eerste lid vast te stellen, te
wijzigen of in te trekken, stelt Onze
Minister het Faunafonds in de gelegenheid
over het ontwerp daarvan zijn oordeel te
geven.
Artikel 68
- Wanneer er
geen andere bevredigende oplossing
bestaat en indien geen afbreuk wordt
gedaan aan een gunstige staat van
instandhouding van de soort, kunnen
gedeputeerde staten, voorzover niet bij
of krachtens enig ander artikel van deze
wet vrijstelling is of kan worden
verleend, ten aanzien van beschermde
inheemse diersoorten, het Faunafonds
gehoord, ontheffing verlenen van het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 9
tot en met 18 en 72, vijfde lid:
- in
het belang van de volksgezondheid
en openbare veiligheid;
- in
het belang van de veiligheid van
het luchtverkeer;
- ter
voorkoming van belangrijke schade
aan gewassen, vee, bossen,
bedrijfsmatige visserij en
wateren;
- ter
voorkoming van schade aan flora
en fauna of
- met
het oog op andere, bij algemene
maatregel van bestuur aan te
wijzen, belangen.
- De
ontheffing, bedoeld in het eerste lid,
wordt slechts verleend aan een
faunabeheereenheid op basis van een
faunabeheerplan.
- Onverminderd
het bepaalde in artikel 80, onderdeel e,
worden ontheffingen als bedoeld in het
eerste lid, verleend voor een periode van
ten hoogste vijf jaren.
- In
afwijking van het tweede lid kan de
ontheffing, bedoeld in het eerste lid,
ook aan anderen dan een
faunabeheereenheid worden verleend
indien:
- de
noodzaak ontbreekt voor een
faunabeheerplan gelet op de soort
dan wel de aard of omvang van te
verrichten handelingen;
- de
noodzaak ontbreekt dat de te
verrichten handelingen worden
verricht door tussenkomst van een
faunabeheereenheid;
- het
gebied waar de handelingen worden
verricht niet is gelegen in een
gebied waarover zich de zorg van
een faunabeheereenheid uitstrekt.
- Gedeputeerde
staten maken besluiten als bedoeld in het
eerste en vierde lid bekend in de
Staatscourant alsmede in één of meer
dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of
op andere geschikte wijze. Een afschrift
van deze besluiten sturen zij aan Onze
Minister.
Artikel 69
- Een
faunabeheereenheid waaraan een ontheffing
als bedoeld in artikel 68, eerste lid, is
verleend, brengt jaarlijks aan
gedeputeerde staten verslag uit van de
wijze waarop zij van de ontheffing heeft
gebruik gemaakt en van de uitvoering van
het faunabeheerplan.
- Het verslag
wordt door gedeputeerde staten voor een
ieder ter inzage gelegd op het
provinciehuis.
- Gedeputeerde
staten doen mededeling van de
terinzagelegging in één of meer dag-,
nieuws- of huis-aan-huisbladen of op
andere geschikte wijze.
Artikel 70
In afwijking van
de artikelen 46, vijfde lid, 67 en 68, neemt Onze
Minister besluiten als bedoeld in die artikelen
voorzover het terreinen betreft waar het genot
van de jacht berust bij de Kroondrager.
Artikel 71
Gedeputeerde
staten verschaffen Onze Minister desgevraagd alle
inlichtingen met betrekking tot het nemen van
besluiten als bedoeld in de artikelen 65, 67 en
68.
Artikel 72
- Bij
algemene maatregel van bestuur worden,
voorzover noodzakelijk in afwijking van
artikel 15, de middelen aangewezen
waarmee, met inachtneming van het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 65
tot en met 70, dieren mogen worden
gevangen of gedood. Als middelen worden
slechts aangewezen middelen die geen
onnodig lijden van dieren veroorzaken.
- Bij de
maatregel, bedoeld in het eerste lid,
worden tevens de middelen aangewezen
waarmede de zwarte rat, de bruine rat en
de huismuis mogen worden bestreden. Naast
middelen als bedoeld in het eerste lid
zijn tevens toegelaten middelen die
krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962
zijn toegelaten.
- Bij de
algemene maatregel van bestuur, bedoeld
in het eerste lid, worden regels gesteld
met betrekking tot het gebruik van de in
het eerste en tweede lid bedoelde
middelen. Deze regels betreffen in ieder
geval:
- de
soorten waarop de middelen
betrekking hebben;
- de
afmetingen van de gronden waarop
de middelen gebruikt mogen worden
en
- de
vaardigheden waarover bij het
gebruik van de middelen beschikt
moet worden.
- Bij de
algemene maatregel van bestuur, bedoeld
in het eerste lid, kan tevens worden
bepaald dat het gebruik van middelen
afhankelijk kan worden gesteld van de
toestemming daartoe van gedeputeerde
staten.
- Het is
verboden dieren te vangen of te doden met
andere dan de in het eerste of tweede lid
bedoelde middelen of in strijd met de
toestemming, bedoeld in het vierde lid of
de regels die op grond van het derde lid
worden gesteld.
- Voorzover
het bij of krachtens het eerste tot en
met het derde lid is toegestaan gebruik
te maken van het geweer, is het bepaalde
in de artikelen 54 en 55 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 73
Bij de
bestrijding van schade en overlast bij of
krachtens de artikelen 65 tot en met 70 dan wel
krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel
75, dient onnodig lijden van dieren te worden
voorkomen.
Artikel 74
- Het is
verboden bij de uitoefening van
bevoegdheden toegekend bij of krachtens
de artikelen 65 tot en met 70, dieren te
vangen of te doden:
- met
een geweer of een jachtvogel in
een veld dat niet voldoet aan de
krachtens artikel 49 gestelde
eisen;
- op
zondagen, de nieuwjaarsdag, de
tweede paas- en pinksterdag, de
beide kerstdagen en
hemelvaartsdag;
- op
begraafplaatsen.
- Bij
algemene maatregel van bestuur kan de
uitoefening van de in het eerste lid
bedoelde bevoegdheden aan andere
beperkingen dan bepaald in het eerste
lid, worden gebonden voorzover dit
noodzakelijk is ter uitvoering van
internationale verplichtingen of bindende
besluiten van de Europese Unie of andere
volkenrechtelijke organisaties, of indien
dit noodzakelijk is in verband met de
instandhouding van soorten of de
veiligheid.
Artikel 75
- Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur
kan, voorzover niet bij of krachtens enig
ander artikel van deze wet vrijstelling
is of kan worden verleend, vrijstelling
worden verleend van de bij of krachtens
de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde
verboden.
- Indien een
vrijstelling als bedoeld in het eerste
lid strekt tot uitvoering van
internationale verplichtingen of bindende
besluiten van organen van de Europese
Unie of andere volkenrechtelijke
organisaties, kan de vrijstelling bij
ministeriële regeling worden verleend.
- Onze
Minister kan, voorzover niet
overeenkomstig artikel 68 van deze wet
door gedeputeerde staten ontheffing is of
kan worden verleend, ontheffing verlenen
van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 8 tot en met 18, 50, 51, 52,
53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid,
en 72, vijfde lid.
- Vrijstellingen
en ontheffingen worden, tenzij uitvoering
van internationale verplichtingen of
bindende besluiten van organen van de
Europese Unie of andere volkenrechtelijke
organisaties noodzaakt tot het verlenen
van vrijstelling of ontheffing om andere
redenen, slechts verleend wanneer er geen
andere bevredigende oplossing bestaat en
indien geen afbreuk wordt gedaan aan een
gunstige staat van instandhouding van de
soort:
- ten
behoeve van onderzoek en
onderwijs, repopulatie en
herintroductie, alsmede voor de
daartoe benodigde kweek, met
inbegrip van de kunstmatige
vermeerdering van planten;
- teneinde
het onder strikt gecontroleerde
omstandigheden mogelijk te maken
op selectieve wijze en binnen
bepaalde grenzen een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen
aantal van bij die maatregel aan
te wijzen soorten te vangen, te
plukken of in bezit te hebben of
- met
het oog op andere, bij algemene
maatregel van bestuur aan te
wijzen, belangen.
- Vrijstellingen
kunnen in ieder geval verschillend worden
vastgesteld naar gelang de soorten of
categorieën van soorten en handelingen
welke de vrijstelling betreffen. Voorts
kan onderscheid worden gemaakt naar wilde
of gekweekte planten of producten van die
planten, en naar wilde of gefokte dieren
dan wel eieren, nesten of producten van
die dieren.
Artikel 76
- Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld
betreffende vrijstellingen, ontheffingen
of vergunningen, mede voorzover dit
noodzakelijk is ter uitvoering van
internationale verplichtingen of bindende
besluiten van organen van de Europese
Unie of andere volkenrechtelijke
organisaties.
- Tot deze
regels kunnen behoren regels omtrent:
- de
documenten, gegevens of
bewijsstukken die bij het
aanvragen van ontheffingen of
vergunningen of in verband met
een vrijstelling dienen te worden
verstrekt;
- de
aanwijzing van de ambtenaren aan
wie de documenten waarvan
zendingen van planten of
producten van planten of van
dieren, eieren, nesten of
producten van dieren vergezeld
gaan, dienen te worden getoond of
ter hand gesteld;
- vakbekwaamheid
ten aanzien van het vervoeren,
houden of verzorgen van planten
of dieren;
- de
wijze waarop en de omstandigheden
waaronder planten of dieren
worden vervoerd of gehouden;
- het
aanbrengen van merken of
merktekens aan planten of
producten van planten of van
ringen of merktekens aan dieren
of aan producten van dieren;
- de
registratie van planten,
producten van planten, dieren,
eieren, nesten of producten van
dieren.
Artikel 77
Bij algemene
maatregel van bestuur kan het aantal ontheffingen
voor het onder zich hebben van jachtvogels
alsmede het aantal vogels per ontheffing, aan een
maximum worden gebonden.
Artikel 78
Onze Minister
kan een vergoeding van kosten vragen
overeenkomstig een door hem vast te stellen
tarief voor de afgifte van:
- ontheffingen
als bedoeld in artikel 75;
- vergunningen
als bedoeld in de artikelen 62, eerste
lid, en 63, vierde lid;
- op grond
van vrijstellingen als bedoeld in de
artikelen 63 en 75 benodigde documenten,
ringen, merken of merktekens.
Artikel 79
- Aan
vrijstellingen, ontheffingen of
vergunningen kunnen voorschriften worden
verbonden. Zij kunnen onder beperkingen
worden verleend. De voorschriften en
beperkingen kunnen worden gewijzigd.
Vergunningen en ontheffingen kunnen
worden ingetrokken.
- Het is
verboden te handelen in strijd met de bij
een vrijstelling, ontheffing of
vergunning gestelde voorschriften en
beperkingen.
- Vergunningen
en ontheffingen kunnen aan een
geldigheidsduur worden gebonden.
Artikel 80
Een vergunning
of ontheffing kan worden ingetrokken indien:
- de houder
van een vergunning of ontheffing, nadat
deze is verleend onherroepelijk is
veroordeeld wegens een bij deze wet
strafbaar gesteld feit of indien hij
vervolging deswege heeft voorkomen
overeenkomstig de bepalingen van artikel
74 van het Wetboek van Strafrecht;
- de houder
van een vergunning of ontheffing, nadat
deze is verleend, onherroepelijk is
veroordeeld wegens een feit strafbaar
gesteld bij de Wet op de
dierenbescherming dan wel de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren voorzover het
gedragingen als bedoeld hoofdstuk III van
die wet, betreft, of indien hij
vervolging deswege heeft voorkomen
overeenkomstig de bepalingen van artikel
74 van het Wetboek van Strafrecht;
- de houder
van een vergunning of ontheffing handelt
in strijd met de hem verleende vergunning
of ontheffing of met daaraan verbonden
voorschriften;
- de gegevens
op grond waarvan de vergunning of
ontheffing is verleend zodanig onjuist
blijken te zijn dat, waren de juiste
gegevens bekend geweest, een andere
beslissing zou zijn genomen of
- de
omstandigheden sedert het tijdstip waarop
de vergunning of ontheffing is verleend
zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet
zouden zijn verleend indien deze
omstandigheden op het tijdstip waarop zij
zijn verleend zouden hebben bestaan.
Artikel 81
- Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen, voorzover dit noodzakelijk is
voor een goede uitvoering van het bij of
krachtens deze wet bepaalde, ter
uitvoering van internationale
verplichtingen of bindende besluiten van
organen van de Europese Unie of andere
volkenrechtelijke organisaties, nadere
regels worden gesteld ten aanzien van de
in deze wet geregelde onderwerpen.
- Tot de
regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen
in ieder geval behoren:
- regels
over het voeren van een
administratie en verstrekken van
gegevens met betrekking tot het
onder zich hebben, ontvangen,
verkopen, ten verkoop voorradig
of voorhanden hebben en afleveren
van dieren of planten, behorende
tot soorten waarop deze wet van
toepassing is, alsmede van
producten van die planten of
producten of eieren van die
dieren;
- het
aanwijzen van adviseurs die zijn
belast met advisering over de
uitvoering van het beleid ten
aanzien van vergunningen en
ontheffingen;
- het
aanwijzen van plaatsen waar
planten behorende tot beschermde
inheemse of uitheemse
plantensoorten of dieren
behorende tot beschermde inheemse
of uitheemse diersoorten alsmede
producten van die planten of
producten of eieren van die
dieren het grondgebied van
Nederland dienen te worden
binnengebracht;
- regels
over voorzieningen voor de opvang
van levende dieren en planten.
Artikel 82
- Er is een
Commissie bedreigde uitheemse dier- en
plantensoorten, verder te noemen
commissie, die tot taak heeft de regering
en de beide kamers der Staten-Generaal te
adviseren over het beleid inzake de
uitvoering van deze wet en de afstemming
met de Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren en de totstandkoming en uitvoering
van besluiten van organen van de Europese
Unie verband houdende met in het wild
levende dier- en plantensoorten.
- De
commissie fungeert als wetenschappelijke
autoriteit als bedoeld in artikel IX van
de op 3 maart te Washington tot stand
gekomen Overeenkomst inzake de
internationale handel in bedreigde in het
wild levende dier- en plantesoorten (Trb.
1975, 23).
- De
commissie bestaat uit ten minste vijf en
ten hoogste negen leden, de voorzitter
daaronder begrepen, die ook deskundigheid
bezitten op het gebied van
natuurbescherming, welzijn van dieren en
de opvang van dieren.
Artikel 83
|
|