Hoofdstuk V
Bijzondere bepalingenTitel II.
Jacht
Afdeling 1. De
soorten waarop de jacht kan worden geopend
- In
afwijking van het bepaalde in artikel 9
is het toegestaan te jagen op wild
voorzover dit geschiedt in
overeenstemming met het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 32 tot en met 59.
- Het
bepaalde in artikel 10 is niet van
toepassing voorzover wild waarop het is
toegestaan te jagen, opzettelijk wordt
verontrust bij de uitoefening van de
jacht.
- Het
bepaalde in artikel 16, derde lid, is
niet van toepassing bij de uitoefening
van de jacht voorzover de jacht is
toegestaan met behulp van dieren.
Artikel 32
- Als wild
worden de volgende diersoorten
aangewezen: haas (Lepus europaeus),
fazant (Phasianus colchicus), patrijs
(Perdix perdix), wilde eend (Anas
platyrhynchos), konijn (Oryctolagus
cuniculus) en houtduif (Columba
palumbus).
- Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen de
in het eerste lid gegeven omschrijvingen
worden beperkt ter uitvoering van
internationale verplichtingen of bindende
besluiten van organen van de Europese
Unie of andere volkenrechtelijke
organisaties.
- De jacht
wordt niet geopend op in het eerste lid
aangewezen diersoorten voorzover zij
staan vermeld op een door Onze Minister
vastgestelde nationale lijst van met
uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar
lopende soorten.
Artikel 33
Gerechtigd tot
het genot van de jacht is:
- de eigenaar
van de grond indien niet ingevolge het in
onderdeel b of c bepaalde de erfpachter,
vruchtgebruiker, beklemde meier of
pachter gerechtigd is tot het genot van
de jacht en voorzover het genot van de
jacht niet is verhuurd;
- de
erfpachter, vruchtgebruiker of beklemde
meier van de grond indien de eigenaar van
de grond zich bij het vestigen van het
beperkt recht het genot van de jacht niet
heeft voorbehouden of de pachter
ingevolge het in onderdeel c bepaalde
niet gerechtigd is tot het genot van de
jacht en voorzover het genot van de jacht
niet is verhuurd;
- de pachter
indien hij pacht van een verpachter die
ten tijde van het aangaan van de
pachtovereenkomst ingevolge het in
onderdeel a of b bepaalde gerechtigd was
tot het genot van de jacht en die
verpachter zich dit genot bij het aangaan
van de pachtovereenkomst niet heeft
voorbehouden en voorzover het genot van
de jacht niet is verhuurd;
- de huurder
van het genot van de jacht voorzover hij
dat overeenkomstig artikel 34, eerste
lid, heeft gehuurd en voorzover hij dat
niet overeenkomstig het tweede lid van
dat artikel heeft verhuurd;
- de huurder
van het genot van de jacht voorzover hij
dat overeenkomstig artikel 34, tweede
lid, heeft gehuurd.
Artikel 34
- Degene die
ingevolge het bepaalde in artikel 33,
onderdeel a, b of c, gerechtigd is tot
het genot van de jacht, kan dat genot
geheel of gedeeltelijk aan één ander
verhuren, mits bij een schriftelijke en
gedagtekende huurovereenkomst.
- Degene die
het gehele of gedeeltelijke genot van de
jacht op de in het eerste lid bepaalde
wijze heeft gehuurd, kan dat genot
slechts in zijn geheel weder verhuren aan
één ander, mits met schriftelijke
toestemming van de verhuurder en bij
schriftelijke en gedagtekende
huurovereenkomst.
- Een
overeenkomst als bedoeld in de vorige
leden, is nietig voorzover het genot van
de jacht op de betreffende grond reeds
aan een ander is verhuurd of de
verhuurder niet toekwam.
- De eigenaar
of verpachter die zich het genot van de
jacht heeft voorbehouden, is niet bevoegd
dit genot bij een overeenkomst als
bedoeld in het eerste lid, geheel of
gedeeltelijk te verhuren, tenzij met
toestemming van de grondgebruiker.
- Bij
algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld ten aanzien van de duur
waarvoor overeenkomsten als bedoeld in de
vorige leden, moeten worden aangegaan.
Deze duur bedraagt ten hoogste twaalf
jaar.
Artikel 35
Voorzover en
voor zolang het genot van de jacht ten tijde van
de eigendomsovergang van de grond, het vestigen
dan wel tenietgaan van een beperkt recht of het
aangaan dan wel beëindigen van een
pachtovereenkomst op die grond, op de in artikel
34 bepaalde wijze is verhuurd, blijft deze
huurovereenkomst in stand.
Artikel 36
- De
jachthouder kan, indien hij is voorzien
van een jachtakte of een valkeniersakte,
aan anderen toestaan het hem toekomende
genot van de jacht in zijn gezelschap uit
te oefenen.
- Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld op grond waarvan de
jachthouder bij wege van schriftelijke en
gedagtekende toestemming de uitoefening,
anders dan in zijn gezelschap, van het
hem toekomende genot van de jacht of een
deel daarvan kan toestaan aan de
jachtopzichter of aan anderen.
Artikel 37
- De
jachthouder is verplicht datgene te doen
wat een goed jachthouder betaamt om een
redelijke stand van het in zijn jachtveld
aanwezige wild te handhaven dan wel, bij
het ontbreken daarvan, te bereiken en om
schade door in zijn jachtveld aanwezig
wild te voorkomen.
- Het
bevorderen van de wildstand door middel
van bijvoeren is verboden, behoudens
bijzondere weersomstandigheden als
bedoeld in artikel 46, vijfde lid.
- Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het handhaven van een
redelijke wildstand.
Artikel 38
- Het is
verboden te jagen zonder voorzien te zijn
van:
- een
geldige jachtakte;
- een
geldige valkeniersakte, voorzover
het betreft het jagen met één
of meer jachtvogels;
- een
geldige kooikersakte, voorzover
het betreft het jagen met een
eendenkooi.
- Het model
van de akten wordt door Onze Minister
vastgesteld.
Artikel 39
- Een
jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte
wordt geweigerd indien:
- de
aanvrager de leeftijd van
achttien jaar nog niet heeft
bereikt;
- de
aanvrager niet genoegzaam heeft
aangetoond in de gelegenheid te
zijn om met gebruikmaking van een
geweer of met een jachtvogel te
jagen in een jachtveld, waarin
hem het genot van de jacht
overeenkomstig de artikelen 33 of
34 toekomt of waarin hem de
uitoefening van dat genot
overeenkomstig het bepaalde bij
of krachtens artikel 36 is
toegestaan;
- de
aanvrager niet heeft aangetoond
met gunstig gevolg een door Onze
Minister erkend jachtexamen te
hebben afgelegd;
- de
aanvrager geen geldig bewijs van
verzekering als bedoeld in
artikel 54, zesde lid, heeft
overgelegd;
- er
grond is om aan te nemen dat de
aanvrager van de bevoegdheid om
te jagen of, voorzover van
toepassing, van de bevoegdheid om
wapens of munitie voorhanden te
hebben, misbruik zal maken of
hierdoor een gevaar voor
zichzelf, de openbare orde of de
veiligheid kan gaan vormen;
- er
grond is om aan te nemen dat de
aanvrager nalatig zal zijn te
doen wat een goed jager betaamt
bij de uitoefening van de jacht;
- aan
de aanvrager de bevoegdheid om te
jagen is ontzegd bij een
rechterlijke uitspraak, welke
voor tenuitvoerlegging vatbaar is
geworden, en de tijd, voor welke
die bevoegdheid is ontzegd, nog
niet is verstreken of
- de
aanvrager in de twee jaren,
voorafgaande aan het verzoek tot
het verkrijgen van een jachtakte,
valkeniersakte of kooikersakte
wegens één der bij of krachtens
deze wet strafbaar gestelde
feiten, dan wel wegens een feit
strafbaar gesteld bij de Wet op
de dierenbescherming of de
Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren voorzover het gedragingen
als bedoeld in hoofdstuk III van
die wet, betreft, is veroordeeld
of indien hij de vervolging
deswege overeenkomstig de
bepalingen van artikel 74 van het
Wetboek van Strafrecht heeft
voorkomen.
- Het
bepaalde in het eerste lid, onderdeel d,
is niet van toepassing voorzover de
aanvrage een valkeniersakte betreft.
- Het
bepaalde in het eerste lid, onderdelen b
en d, is niet van toepassing voorzover de
aanvrage een kooikersakte betreft.
Artikel 40
- Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur
worden de eisen vastgesteld, waaraan het
in artikel 39, eerste lid, onderdeel c,
bedoelde examen moet voldoen om te worden
erkend. Deze eisen worden verschillend
vastgesteld naar gelang het betreft de
jacht met het geweer, met jachtvogels of
met de eendenkooi.
- In
afwijking van het bepaalde in artikel 39,
eerste lid, aanhef en onderdeel c, is het
afleggen van een jachtexamen niet vereist
indien de aanvrager met gunstig gevolg
een door de bevoegde autoriteit van een
andere staat erkend jachtexamen heeft
afgelegd en dat examen door Onze Minister
als gelijkwaardig aan het in het eerste
lid bedoelde jachtexamen is erkend.
Artikel 41
- Een
jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte
wordt in ieder geval ingetrokken indien:
- de
ter verkrijging van de akte
verstrekte gegevens zodanig
onjuist of onvolledig blijken,
dat, waren de juiste gegevens
verstrekt, de akte zou zijn
geweigerd;
- blijkt
dat de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid als bedoeld in
artikel 54, eerste lid, niet
langer overeenkomstig het
bepaalde bij of krachtens dat
artikel is gedekt of
- de
houder misbruik heeft gemaakt van
wapens of munitie dan wel van de
bevoegdheid om wapens of munitie
voorhanden te hebben, of indien
er anderszins aanwijzingen zijn
dat aan hem het voorhanden hebben
van wapens en munitie niet langer
kan worden toevertrouwd.
- Een
jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte
kan worden ingetrokken indien:
- er
grond is om aan te nemen dat de
houder van zijn bevoegdheid om te
jagen misbruik maakt of
- de
houder nalatig is te doen wat een
goed jager betaamt bij de
uitoefening van de jacht.
- De
valkeniersakte kan voorts worden
ingetrokken indien een ontheffing als
bedoeld in artikel 75, derde lid, om
jachtvogels onder zich te hebben, is
ingetrokken.
- Het
bepaalde in het eerste lid, aanhef en de
onderdelen b en c, is niet van toepassing
ten aanzien van de valkeniersakte of de
kooikersakte.
Artikel 42
- De
bevoegdheid tot het nemen van
beschikkingen omtrent het verlenen van
jachtakten berust bij de korpschef van
het regionale politiekorps in de regio,
waarin de woonplaats van de aanvrager is
gelegen, of, indien deze niet woonachtig
is in Nederland, bij de korpschef van het
politiekorps in de regio Haaglanden.
- De
bevoegdheid tot het nemen van
beschikkingen tot intrekking van
jachtakten berust bij de korpschef die de
akte heeft verleend.
- De in het
tweede lid bedoeld bevoegdheid komt
tevens toe aan Onze Minister van Justitie
in gevallen als bedoeld in artikel 41,
eerste lid, onderdeel c.
- Tegen
beschikkingen van de korpschef als
bedoeld in het eerste en tweede lid staat
administratief beroep open bij Onze
Minister van Justitie indien de jachtakte
is geweigerd of ingetrokken om redenen
als bedoeld in artikel 39, eerste lid,
aanhef en onderdeel e, onderscheidenlijk
artikel 41, eerste lid, aanhef en
onderdeel c.
Artikel 43
De bevoegdheid
tot het nemen van beschikkingen omtrent het
verlenen en intrekken van valkeniersakten en
kooikersakten berust bij Onze Minister.
Artikel 44
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere
regels gesteld betreffende de akten, bedoeld in
artikel 38. Tot deze regels behoren in ieder
geval regels betreffende het betalen van een voor
een akte verschuldigde geldsom waarvan de hoogte
bij of krachtens die maatregel wordt vastgesteld,
en betreffende de geldigheid en de inlevering van
de akten.
Artikel 45
- In
afwijking van het bepaalde in artikel 39,
eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan
degene die geen woonplaats in Nederland
heeft een jachtakte of een valkeniersakte
verkrijgen, die geldig is gedurende zes
opeenvolgende in de akte vermelde dagen.
- Een akte
als bedoeld in het eerste lid wordt
slechts verleend indien de aanvrager
genoegzaam aantoont dat hij gerechtigd is
te jagen in het land waarin hij zijn
woon- of verblijfplaats heeft.
- De in het
eerste lid bedoelde akten zijn slechts
geldig indien de houder zich bevindt in
gezelschap van een in Nederland
woonachtige houder van een geldige akte.
Artikel 46
- Bij
ministeriële regeling wordt bepaald in
hoeverre de jacht op wild zal zijn
geopend.
- De jacht
wordt niet geopend gedurende het tijdvak
van 1 februari tot 15 augustus, tenzij er
naar het oordeel van Onze Minister geen
andere bevredigende oplossing bestaat dan
het openstellen van de jacht met het oog
op bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen belangen.
- De jacht
wordt niet geopend in de volgende
gebieden of categorieën van gebieden:
- gebieden
die krachtens de
Natuurbeschermingswet zijn
aangewezen als beschermd
natuurmonument of
staatsnatuurmonument dan wel
gebieden waarvan de aanwijzing
als beschermd natuurmonument in
overweging is genomen;
- gebieden
die krachtens de op 2 februari
1971 te Ramsar tot stand gekomen
Overeenkomst inzake watergebieden
van internationale betekenis, in
het bijzonder als verblijfplaats
voor watervogels (Trb. 1975, 84),
zijn aangemeld als watergebied
van internationale betekenis;
- gebieden
die krachtens richtlijn nr.
79/409/EEG van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 2
april 1979 inzake het behoud van
de vogelstand (PbEG L 103) zijn
aangewezen als speciale
beschermingszone.
- Ter
uitvoering van internationale
verplichtingen of bindende besluiten van
organen van de Europese Unie of andere
volkenrechtelijke organisaties kan bij
algemene maatregel van bestuur worden
bepaald in hoeverre de jacht slechts zal
kunnen worden geopend.
- Gedeputeerde
staten kunnen, zolang bijzondere
weersomstandigheden dat naar hun oordeel
met het oog op de instandhouding van wild
vergen, de jacht voor de hele provincie
of een deel daarvan, voor een bepaalde
tijd sluiten.
Artikel 47
De jager dient
het wild tegen onnodig lijden als gevolg van de
uitoefening van de jacht te beschermen.
Artikel 48
Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent hetgeen een goed jager betaamt
bij de uitoefening van de jacht.
Artikel 49
Bij algemene
maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de eisen waaraan jachtvelden
waarop het genot van de jacht mag worden
uitgeoefend, moeten voldoen.
Artikel 50
- Tot jagen
geoorloofde middelen zijn:
- geweren;
- honden,
niet zijnde lange honden;
- gefokte
jachtvogels, te weten
slechtvalken (Falco peregrinus)
en haviken (Accipiter gentilis);
- eendenkooien;
- lokeenden
of lokduiven, mits niet blind of
verminkt;
- fretten;
- buidels.
- Bij
algemene maatregel van bestuur kan het
gebruik van de in het eerste lid genoemde
middelen worden uitgesloten of beperkt.
Daarbij kunnen tevens regels worden
gesteld betreffende de eisen waaraan die
middelen dienen te voldoen, alsmede
betreffende het gebruik van munitie,
waarbij ook rekening kan worden gehouden
met belangen van veiligheid,
volksgezondheid, welzijn en milieu.
- Het is
verboden zich ter uitoefening van de
jacht in het veld te bevinden met andere
dan tot jagen geoorloofde middelen.
- Degene die
zich in het veld bevindt met een of meer
tot jagen geoorloofde middelen, bedoeld
in het eerste lid, alsmede met andere
middelen waarmede kan worden gejaagd,
wordt geacht zich daarmede ter
uitoefening van de jacht in het veld te
bevinden tenzij het tegendeel blijkt.
Artikel 51
Het is de houder
van een jachtakte verboden een geweer te dragen
op gronden waarop hij niet tot het gebruik van
een geweer gerechtigd is.
Artikel 52
Onverminderd het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en
met 70 en 72, is het de houder van een jachtakte
of valkeniersakte slechts toegestaan gebruik te
maken van geweren of jachtvogels voor het
uitoefenen van de jacht of het schieten van
kleiduiven.
Artikel 53
- Het is
verboden te jagen:
- op
wild waarop de jacht niet is
geopend of in strijd met
beperkingen waaronder krachtens
artikel 46 de jacht is geopend;
- met
andere dan de tot jagen
geoorloofde middelen, bedoeld in
artikel 50, eerste lid;
- met
een geweer of een jachtvogel in
een jachtveld dat niet voldoet
aan de krachtens artikel 49
gestelde regels;
- op
zondagen, de nieuwjaarsdag, de
tweede paas- en pinksterdag, de
beide kerstdagen en de
hemelvaartsdag;
- op
begraafplaatsen;
- voor
zonsopgang en na zonsondergang;
- indien
de grond met sneeuw is bedekt;
- op
wild dat zich ten gevolge van
hoge waterstand ophoudt op hoog
gelegen gedeelten van het
terrein;
- op
wild voorzover dat zich bevindt
in of in de nabijheid van wakken
of bijten in het ijs;
- op
wild voorzover dat als gevolg van
onvoldoende bevedering niet in
staat is te vliegen;
- op
wild dat als gevolg van
weersomstandigheden in uitgeputte
toestand verkeert;
- binnen
een straal van 200 meter rond
plaatsen waar voer of aas is of
wordt verstrekt met als oogmerk
wild te lokken;
- met
het geweer in de bebouwde kommen
der gemeenten en in de
onmiddellijk aan die kommen
grenzende terreinen;
- vanaf
of vanuit een motorrijtuig dan
wel een ander voertuig;
- vanaf
of vanuit een vaartuig;
- vanuit
een luchtvaartuig;
- met
een geweer binnen de
afpalingskring van een
geregistreerde eendenkooi;
voorzover bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur
niet anders bepaald.
- Bij
algemene maatregel van bestuur kan de
uitoefening van de jacht aan andere
beperkingen dan bepaald in het eerste
lid, worden gebonden voorzover dit
noodzakelijk is ter uitvoering van
internationale verplichtingen of bindende
besluiten van organen van de Europese
Unie of andere volkenrechtelijke
organisaties, of indien dit noodzakelijk
is in verband met de instandhouding van
wild of de veiligheid.
- Ieder, die
door middel van een geregistreerde
eendenkooi dieren, behorend tot soorten
waarop met een eendenkooi mag worden
gejaagd, heeft gevangen, is verplicht die
dieren, tenzij zij na het vangen terstond
worden gedood, onverwijld in vrijheid te
stellen.
Artikel 54
- Degene die
met een geweer jaagt, is gehouden er zorg
voor te dragen dat zijn burgerrechtelijke
aansprakelijkheid voor schade waartoe het
verrichten van die handelingen met
gebruikmaking van een geweer aanleiding
kan geven door een verzekering is gedekt
in overeenstemming met de bij of
krachtens deze wet gestelde regels. De in
de vorige zin bedoelde verzekeringsplicht
betreft niet de aansprakelijkheid welke
voor de jachthouder kan voortvloeien uit
het niet-nakomen van de verplichting als
bedoeld in artikel 37.
- De
verzekering moet de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste
lid, dekken van de houder van de
jachtakte alsmede van ieder die in zijn
gezelschap met een geweer jaagt,
voorzover deze niet uit eigen hoofde een
jachtakte behoeft.
- De
verzekering moet niet alleen dekken de
aansprakelijkheid van de verzekerden
jegens derden, maar ook de
aansprakelijkheid van de verzekerden
jegens elkaar.
- De
verzekering moet de aansprakelijkheid
dekken ter zake van voorvallen, welke
plaatsvinden gedurende een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen periode.
De verplichtingen van de verzekeraar
jegens de benadeelde eindigen slechts
door verloop van de in de vorige zin
bedoelde periode.
- Bij
algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld met betrekking tot
de verzekering en wordt een bedrag
vastgesteld waarboven de
verzekeringsplicht zich niet uitstrekt.
- De
verzekeraar geeft aan de verzekerde een
bewijs van de verzekering af, dat de
aansprakelijkheid van de verzekerde
overeenkomstig de bij en krachtens deze
wet gestelde regels is gedekt. Onze
Minister stelt het model van dit bewijs
vast.
Artikel 55
- De
benadeelde heeft jegens de verzekeraar,
door wie de aansprakelijkheid volgens
deze wet is gedekt, een eigen recht op
schadevergoeding tot het beloop van het
in artikel 54, vijfde lid, bedoelde
bedrag. Het teniet gaan van zijn schuld
aan de verzekerde bevrijdt de verzekeraar
niet jegens de benadeelde, tenzij deze
schadeloos is gesteld.
- Indien er
bij een ongeval meer dan één benadeelde
is en het totaalbedrag van de
verschuldigde schadeloosstellingen de
verzekerde som overschrijdt, worden de
rechten van de benadeelden tegen de
verzekeraar naar evenredigheid
teruggebracht tot het beloop van die som.
Niettemin blijft de verzekeraar die,
onbekend met het bestaan van vorderingen
van andere benadeelden, te goeder trouw
aan een benadeelde een groter bedrag dan
het aan deze toekomende heeft uitgekeerd,
jegens die anderen slechts gehouden tot
het beloop van het overblijvende gedeelte
van de verzekerde som.
- Geen uit de
wettelijke bepalingen omtrent de
verzekeringsovereenkomst of uit deze
overeenkomst zelf voortvloeiende
nietigheid, verweer of verval kan door
een verzekeraar aan een benadeelde worden
tegengeworpen. De verzekeraar die
ingevolge deze wet de schade van een
benadeelde geheel of ten dele vergoedt,
ofschoon de aansprakelijkheid voor die
schade niet door een met hem gesloten
overeenkomst was gedekt, heeft voor het
bedrag der schadevergoeding verhaal op de
aansprakelijke persoon.
- Indien de
overeenkomst een beding inhoudt dat de
verzekerde persoonlijk voor een deel in
de vergoeding van de schade zal
bijdragen, blijft de verzekeraar
niettemin jegens de benadeelde gehouden
tot betaling van de schadeloosstelling
die krachtens de overeenkomst ten laste
van de verzekerde blijft.
- Iedere uit
deze wet voortvloeiende rechtsvordering
van de benadeelde tegen de verzekeraar
verjaart door verloop van drie jaar te
rekenen vanaf de datum van het feit
waaruit de schade is ontstaan.
Handelingen die de verjaring van de
rechtsvordering van een benadeelde tegen
een verzekerde stuiten, stuiten tevens de
verjaring van de rechtsvordering van die
benadeelde tegen de verzekeraar.
Handelingen die de verjaring van de
rechtsvordering van de benadeelde tegen
de verzekeraar stuiten, stuiten tevens de
verjaring van de rechtsvordering van de
benadeelde tegen de verzekerde. De
verjaring wordt ten opzichte van een
verzekeraar gestuit door iedere
onderhandeling tussen de verzekeraar en
de benadeelde. Een nieuwe termijn van
drie jaar begint te lopen te rekenen
vanaf het ogenblik waarop een van de
partijen bij deurwaardersexploit of
aangetekende brief aan de andere partij
heeft kennis gegeven dat zij de
onderhandelingen afbreekt.
- De
verzekerde moet aan de verzekeraar
mededeling doen van ieder ongeval, dat
aanleiding kan geven tot
aansprakelijkheid van de verzekerde voor
de bij dat ongeval verzekerde schade en
waaruit voor de verzekeraar op grond van
het eerste lid van dit artikel een
verplichting tot schadevergoeding jegens
de benadeelde zou kunnen ontstaan. De
verzekeringnemer moet aan de verzekeraar
alle door de verzekeringsovereenkomst
voorgeschreven inlichtingen en bescheiden
verschaffen. De overige verzekerden
moeten aan de verzekeraar op zijn verzoek
alle nodige inlichtingen en bescheiden
verschaffen.
Artikel 56
- Eendenkooien
die voldoen aan bij algemene maatregel
van bestuur te stellen regels en die op 1
april 1984 waren geregistreerd, worden op
verzoek van de eigenaar elke vijf jaar
opnieuw geregistreerd.
- De in het
eerste lid bedoelde registratie, waarvan
een bewijs wordt verstrekt, geldt voor
vijf jaar, en wel van 1 april tot 1
april.
Artikel 57
Bij de
registratie worden tevens geregistreerd de naam
en het adres van de houder of houders van een
kooikersakte, die volgens opgave van de eigenaar
als kooikers zullen optreden.
Artikel 58
Gedurende het
tijdvak waarin de jacht op eenden ingevolge het
bepaalde krachtens artikel 46 is gesloten, is het
verboden een geregistreerde eendenkooi vangklaar
te houden.
Artikel 59
- Onze
Minister stelt het opschrift vast dat
dient te worden aangebracht op de palen
waarmee de eigenaar van een
geregistreerde eendenkooi de ingevolge
zijn recht op afpaling bestaande
afpalingskring van die kooi kan afpalen.
- Het is
ieder ander dan de kooiker van een
geregistreerde eendenkooi of degene die
handelt met toestemming van die kooiker,
verboden binnen de afpalingskring van die
kooi handelingen te verrichten waardoor
eenden binnen de afpalingskring kunnen
worden verontrust.
- Het verbod,
bedoeld in het tweede lid, is niet van
toepassing op handelingen verricht ter
uitvoering van openbare werken noch op
handelingen verricht bij het gebruik en
onderhoud van hetgeen door die werken is
tot stand gebracht, noch op handelingen
verricht ter uitoefening van beroep of
bedrijf, indien redelijkerwijs niet kan
worden gevergd dat de handelingen niet of
op andere wijze dan wel op een ander
tijdstip kunnen worden verricht.
- Degene die
opdracht heeft gegeven tot uitvoering van
de in het vorige lid bedoelde openbare
werken, is verplicht de schade, welke uit
de daartoe noodzakelijke handelingen voor
het gebruik van de eendenkooi
voortvloeit, aan de benadeelde te
vergoeden.
- Het verbod,
gesteld in het tweede lid, geldt niet,
voorzover op 1 april 1977 een recht op
afpaling niet bestond.
Artikel 60
|
|