werk in uitvoering
  NATUURBESCHERMING   WETTEN+OVEREENKOMSTEN
NB.WETTEN-NEDERLAND
FLORA&FAUNAWET-OVERZICHT
FLORA&FAUNAWET-VOLLETEKST
 
   
 
Hoofdstuk III
Algemene verbodsbepalingen
Flora- en Faunawet
 
- KNNV ROTTERDAM -
 
WETTEKST TOELICHTING
Hoofdstuk I Hoofdstuk II ALHIER Hoofdstuk IV
Hoofdstuk V
TITEL
I
TITEL
II
TITEL
III
Hoofdstuk VI Hoofdstuk VII Hoofdstuk VIII
Hoofdstuk IX    

.

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Flora- en Faunawet hoofdstuk III
Tekst /\
NaaR
BoVeN
 
Hoofdstuk III
Algemene verbodsbepalingen

Paragraaf 1. Bepalingen betreffende planten op hun groeiplaats

Artikel 8

Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Paragraaf 2. Bepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving

Artikel 9

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12

Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

Paragraaf 3. Bepalingen betreffende het bezit, het vervoer en de handel

Artikel 13

  1. Het is verboden:
    1. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
    2. dieren behorende tot een niet beschermde uitheemse diersoort, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
  2. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid gelden de in het eerste lid genoemde verboden niet ten aanzien van de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde dieren indien deze:
    1. afkomstig zijn van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instelling;
    2. voorzover dat redelijkerwijs technisch mogelijk is onderhuids zijn voorzien van een elektrotechnische identificatie, en
    3. geen onaanvaardbaar risico vormen voor de introductie van ziektes bij de inheemse fauna.
  3. Een aanwijzing van een instelling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kan slechts plaatsvinden indien:
    1. de instelling bij zijn werkwijze met betrekking tot de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde dieren het voortbestaan van de in het wild levende diersoort waartoe zij behoren niet in gevaar brengt en op een acceptabele wijze het welzijn van de betrokken dieren in acht neemt;
    2. de bevoegde instantie van het land waar de instelling is gevestigd, op schrift heeft verklaard dat de instelling in staat is tot het in gevangenschap fokken van de soort, en daartoe bevoegd is, en
    3. de export vanuit de instelling slechts bestaat uit gefokte dieren.
  4. Met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, gelden de in het eerste lid bedoelde verboden noch ten aanzien van planten of producten van planten, noch ten aanzien van dieren of eieren, nesten of producten van dieren behorende tot een beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde uitheemse diersoort, die is aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, indien kan worden aangetoond dat zij:
    1. overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde in Nederland zijn gebracht of
    2. overeenkomstig de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten zijn verworven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.

Paragraaf 4. Overige verbodsbepalingen

Artikel 14

  1. Het is verboden dieren of eieren van dieren in de vrije natuur uit te zetten.
  2. Het is verboden planten behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten in de vrije natuur te planten of uit te zaaien.
  3. Het is verboden planten of dieren, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, onder zich te hebben, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorradig of voorhanden te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden.
  4. Krachtens het tweede en derde lid kunnen slechts worden aangewezen soorten die een gevaar kunnen opleveren voor het voortbestaan van beschermde inheemse dier- of plantensoorten of die aanmerkelijke verslechtering kunnen veroorzaken van omstandigheden die voor het voortbestaan van die soorten noodzakelijk zijn.
  5. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor het uitzetten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vissoorten, waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is.

Artikel 15

  1. Het is verboden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt en bestemd zijn voor het doden of vangen van dieren, onder zich te hebben, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorradig of voorhanden te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden.
  2. Het is verboden zich buiten gebouwen te bevinden met bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren, of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen of van de krachtens het eerste lid aangewezen middelen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen voor het doden of vangen van dieren zullen worden gebruikt.
  3. Bij een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt mede rekening gehouden met het belang te voorkomen dat een onnodig grote inbreuk op het welzijn van het te doden of te vangen dier wordt gemaakt.

Artikel 16

  1. Het is degene die niet voorzien is van een jachtakte, verboden in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer te dragen tenzij hij uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd is.
  2. Het is degene die zich in het veld ophoudt, verboden zich zonder gegronde reden met een fret, een buidel of een kastval te bevinden op gronden, waarop hij niet bevoegd is van die middelen gebruik te maken voor de uitoefening van de jacht of in verband met beheer en bestrijding van schade als bedoeld in de artikelen 65, 67 en 68.
  3. Een ieder is verplicht te verhinderen dat een dier dat hem toebehoort of onder zijn toezicht staat, in het veld dieren opspoort, doodt, verwondt, vangt of bemachtigt.

Artikel 17

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van de instandhouding van beschermde inheemse plantensoorten of beschermde inheemse diersoorten het verrichten van bij die maatregel aangewezen handelingen worden verboden of aan beperkingen worden gebonden, voorzover die handelingen een ernstige bedreiging kunnen vormen voor planten of dieren behorende tot die soorten, dan wel kunnen leiden tot aanmerkelijke verslechtering van omstandigheden die voor het voortbestaan van die soorten noodzakelijk zijn.

Artikel 18

  1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van internationale verplichtingen of van bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties de verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 16, worden gewijzigd en kunnen nieuwe verboden worden gesteld inzake de in die artikelen geregelde onderwerpen.
  2. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht voor een termijn van ten hoogste één jaar, tenzij binnen die termijn een wetsvoorstel dat hetzelfde onderwerp regelt, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend. In dat geval blijft dat besluit van kracht totdat bij wet in dat onderwerp is voorzien of totdat het voorstel van wet wordt ingetrokken of één van beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen.

Artikel 19

 
.

/\
NaaR
BoVeN


Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/F&FWET HOOFDSTUKIII.htm

© KNNV ROTTERDAM

Websiteontwerper

WEBSITEREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 13 november 2020

Titel
FLORA- EN FAUNAWET HOOFDSTUK III

Beschrijving

Trefwoorden: