1. |
-1.
Deze wet verstaat onder:
Onze Minister: Onze Minister van Landbouwen
Visserij;
directeur: de directeur van het Staatsbosbeheer (Zie de bekendmaking van de minister
van Land- bouwen Visserij van 18 aug. 1988,
hierna op blz.);
eigenaar: hij, die krachtens eigendom of enig
ander zakelijk recht het genot heeft van grond;
dunning: velling, welke uitsluitend als een
verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei
van de overblijvende houtopstand moet worden
beschouwd. -2.
Voor de toepassing van deze wet wordt
onder herbeplanten mede begrepen herbebossen en
wordt onder vellen mede begrepen rooien alsmede
het verrichten van handelingen, welke de dood of
ernstige beschadiging van houtopstand ten
gevolge, kunnen hebben.
-3.
Het periodieke vellen van griend- en
hakhout wordt voor de toepassing van deze wet
niet onder. vellen begrepen.
-4.
De hierna volgende artikelen van deze
wet zijn, behoudens het bepaalde in afdeling VII,
niet van toepassing op:
a. houtopstanden op erven en in
tuinen;
b. andere houtopstanden dan op
erven en in tuinen binnen een bebouwde kom als
bedoeld in het volgende lid;
c. wegbeplantingen en eenrijige
beplantingen op of langs landbouwgronden, beide
voorzover bestaande uit populieren of wilgen;
d. Italiaanse populier, linde,
paardenkastanje en treurwilg;
e. vruchtbomen en windschermen
om boomgaarden;
f. fijnsparren, niet ouder dan
twaalf jaren, bestemd om te dienen als kerstbomen
en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde
terreinen;
g. kweekgoed.
-5.
De gemeenteraad stelt bij door
Gedeputeerde Staten goed te keuren besluit vast,
welke voor de toepassing van deze wet de grenzen
van de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn.
Gedeputeerde Staten kunnen voor een door hen te
bepalen termijn van deze verplichting ontheffing
verlenen. Het ontwerp van het door de
gemeenteraad te nemen besluit ligt gedurende
dertig dagen ter gemeentesecretarie voor een
ieder ter inzage.
De burgemeester maakt de nederlegging tevoren in
de Staatscourant, in één of meer dag- of
nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid
worden, en voorts op de gebruikelijke wijze
bekend.
|
Tweede lid
Het voorstel van enige leden (zie het VV
II, blz. 2, r.k.) om het begrip
"vellen" uit te breiden tot "het
op andere wijze vernietigen van een houtopstand,
alsmede het toelaten daarvan of het niet treffen
van maatregelen ter voorkoming" kunnen de
ondergetekenden niet overnemen. Deze verruiming
van het begrip "vellen" zou ertoe
leiden, dat ook onder de delictsomschrijving van
artikel 2, derde lid, valt hij, die gedoogt of
niet verhindert dat zijn houtopstand te gronde
wordt gericht, zonder dat hij hiervan tijdig
kennis heeft gegeven aan de directeur, ook al
heeft hij een maand tevoren niet voorzien, dat
hij in een situatie zou komen te verkeren, waarin
stilzitten de ondergang van zijn houtopstand tot
gevolg zou hebben. Omdat het echter onmogelijk is
iets te melden, waarvan men nog geen weet heeft,
zou in dit geval de strafbaarstelling ongerijmd
zijn. Wel zijn de ondergetekenden bereid het
begrip "vellen" in die zin uit te
breiden, dat hieronder ook wordt begrepen
"het verrichten van handelingen, die de dood
of ernstige beschadiging van houtopstand ten
gevolge kunnen hebben". Zij zijn van
oordeel, dat op deze wijze de werkelijk ernstige
gevallen van aantasting van houtopstanden onder
het bereik van het wetsontwerp worden gebracht
(MvA II, bIz. 3, l.k.). Vierde
lid
- Het rooien van randbeplantingen in de vorm van
houtwallen en opgaand hout zal in het algemeen
een verplichting tot herbeplanting doen ontstaan.
Houtwallen bestaan immers veelal uit andere
houtsoorten dan populieren of wilgen en kunnen,
ook als zij wel populieren of wilgen bevatten,
bezwaarlijk als éénrijige beplantingen worden
beschouwd. (MvA 11, bIz. 4, r.k.)
- Onder vruchtbomen dienen ook notebomen te
worden verstaan (MvT, b!z. 7, I.k. ) .
|
JUR. |