Bewerking
van artikelen in STENTOR 1991 ter gelegenheid van het
75-jarig bestaan.
door Arie van Loon
.
/\
NaaR
BoVeN
1913
De eerste oprichtingspoging
In
het voorjaar van 1913 doen dhr. A.B. van Deinse en mej.
A.E.M. Vos,
twee voormalige biologiestudenten uit Utrecht en alle
twee werkzaam bij het onderwijs in Rotterdam, een eerste
poging een N.N.V.-afdeling in Rotterdam op te richten.
Voor hun plan nemen ze contact op met J. Büttikofer,
directeur van de Rotterdamsche Diergaarde en dus een
natuurhistorische autoriteit in Rotterdam begin
twintigste eeuw.
Büttikofer ziet echter weinig in de plannen en hij zegt:
"Er bestaat te Rotterdam sedert 1901 een
bloeiende Natuurhistorische Club en waarom zou er nu een
afdeling van de N.N.V. moeten komen?"
1916
De succesvolle oprichtingspoging
In
het voorjaar van 1916 wordt door F.A. des Tombe, ook een
voormalig biologiestudent, een tweede poging gedaan ook
in Rotterdam een N.N.V.-afdeling van de grond te krijgen.
Hij polst allereerst zijn oude vriend Van Deinse. Ze
bespreken het plan met onder andere dr. J. Büttikofer en
dr. S. Birnie, dč twee autoriteiten op natuurhistorisch
gebied in Rotterdam in die jaren.
Eind oktober doet Des Tombe een oproep aan
belangstellenden. Hij schrijft onder andere in de oproep:
"Rotterdam nu bezit nog geen afdeeling, hoewel
zij reeds verschillende personen als algemene leden onder
haar inwoners telt, begunstigd is door een dierentuin
welke met zijn groote plantenkassen en tuinaanleg ook op
plantkundig gebied algemeen bekend is en de omstreken van
dien aard zijn, dat ook deze gelegenheid geven tot het
maken van interessante excursies. Allerlei omstandigheden
hebben er toe bijgedragen dat tot oprichting nog niet kan
worden overgegaan."
Welke "omstandigheden" hij precies bedoelt,
wordt niet helemaal duidelijk.
Maar in ieder geval valt hieronder de tegenwerking vanuit
de Rotterdamse Natuurhistorische Club bij eerdere
plannen.
Ook in De Levende Natuur van 1 november 1916 verschijnt
een oproep.
|
De
oprichtingsvergadering, maandag 20 november 1916
Het oprichtingsbestuur van links naar rechts
1- ...
2- ...
3- dhr. F.A. des Tombe
4- dr. S. Birnie
5- dr. J. Büttikofer
6- ...
7- dhr. A.B. van Deinse
8- ...
9- ...
10- ... |
De oprichtingsvergadering
De
oprichtingsvergadering heeft plaats op maandag 20
november 1916 in een van de zalen van het gebouw
Harmonie. Des Tombe schrijft van deze vergadering een
kort verslag dat ook in Natura wordt gepubliceerd:
"Na een welkomstgroet van de waarnemend voorzitter,
dr. S. Birnie, en een inleidend woord van den waarnemend
Secretaris F.A. des Tombe, zette dr. Couvée, die met dr.
Van der Sleen het Hoofdbestuur vertegenwoordigde, doel en
werken op klare wijze uiteen, waarna na vaststelling der
contributie op Fl. 2,50 en eenige discussie de afdeling
officieel werd opgericht".
In de vergaderzaal is ook een tafel ingericht waarop
enkele verzamelingen van opgezette dieren en gedroogde
planten uit de omgeving van Rotterdam tentoongesteld
zijn.
Des Tombe legt in deze bijeenkomst ook uit dat hem een
vereniging voor ogen staat met actieve leden, die zelf
ook aan natuurstudie doen. Hij legt o.a. er de nadruk op "hoe
juist kleine meededelingen welke in ieders bereik liggen,
op de vergaderingen gewenscht worden."
De leden van de
vereniging
Na
afloop van de oprichtingsvergadering lijkt, zo schrijft
Des Tombe in het verslag: "dat de afdeeling
reeds 95 leden telt. Uit de ledenlijsten die in natura
van december 1916 worden gepubliceerd blijkt dat van de
95 nieuwe leden van de afdeling 25 al lid zijn van de
N.N.V. Onder hen is een groot aantal zogenaamde algemene
leden (17), die allen bij de landelijke verenging zijn
aangesloten, en leden van de afdeling 's-Gravenhage
(6).." Het aantal onderwijzers (29) is
opvallend, daarnaast ook een aantal artsen (9) en
apothekers (6).
Het eerste
bestuur
In
de eerste bijeenkomst na de oprichting, op maandag 22
januari 1917, wordt het eerste bestuur verkozen:
dr. S. Birnie, voorzitter,
A.B. van Deinse, ondervoorzitter,
F.A. des Tombe, eerste secretaris,
C.J. Bryce, tweede secretaris,
J.E.J... Baudet, penningmeester en
D. Gerhardt, lid.
Drie van de bestuursleden die in
belangrijke mate het verenigingsleven in de vooroorlogse
jaren hebben bepaald, worden onder Biografieën nader
voorgesteld: dr. S. Birnie, A.B. van Deinse en F.A. des Tombe.
1916-1924
De
jaren van bloei
De
vereniging groeit tussen 20 november 1916 en 1 januari
1924 van 95 naar 706 leden. Het hoogste aantal leden is
761; dit aantal wordt bereikt bij de jaarvergadering van
29 januari 1924. In de jaarverslagen staan hierover
positieve geluiden: "Het stemt het bestuur met
groote vreugde dat gebleken is, dat in onze gemeente waar
handel immers de boventoon aangeeft nog zoovelen gevonden
worden, die zich onttrekkende aan de dagelijksche sleur
hunner werkzaamheden, hunne groote belangstelling hebben
getoond in de Levende natuur".
Vooral de tentoonstellingen die regelmatig
worden georganiseerd trekken veel aandacht, publiek en
nieuwe leden. Een van de grote successen is de grote
natuurhistorische tentoonstelling in de Groote Doelenzaal
van 28 tot 31 mei en 1 juni 1919, die door 7411 mensen
bezocht werd.
Op 30 mei 1919 wordt door de afdeling in
de Palacebioscoop aan de Coolsingel de eerste
natuurhistorische bioscoopavond georganiseerd. De
voorstelling is ver van tevoren uitverkocht. Op de avond
worden "stomme" films vertoond, waarbij dr. H.
van Capelle, directeur van het onderwijsmuseum in
's-Gravenhage, uitleg geeft.
De vereniging weet in die jaren steeds met
nieuwe dingen te komen. Op 5 april 1924 komt prof. dr. G.
Römmert, directeur van het Biologisch Laboratorium in
München naar Rotterdam om in het Luxortheater een
speciale voorstelling te houden: "De wereld van
het Kleine". "Geen film, maar projectie van
levende voorwerpen via de microscoop op het witte
doek", is op de aankondiging te lezen. Voor de
leden worden vergaderingen en excursies georganiseerd. In
de beginjaren worden jaarlijks 10 tot 12 vergaderingen
gehouden, waarvan ongeveer de helft met "groote
voordrachten, meest met lichtbeelden" en de
helft met "kleinere voordrachten".
In de bestuursvergadering van 2 maart 1918
zegt Des Tombe dat "nu wij 200 leden tellen de
tijd gekomen is tot clubvorming over te gaan en
bestudeering van bepaalde onderdelen der biologie".
Hij noemt als voorbeeld "een veelzijdig,
desnoods meerjarig onderzoek van de Hoek van Holland en
van de Bergsche Plas". Deze projecten komen
niet van de grond, maar wel ontstaat in 1918 een
vogelclub, de junioresclub en een leesgezelschap. Ook
wordt de wens uitgesproken om een natuurhistorisch museum
en een afdelingsbibliotheek op te richten.
Het 5-jarig jubileum wordt op de
feestvergadering van 5 november 1921 met een "juichtoon"
gevierd.
"Hoort hoe in Rotterdam, een vijftal jaar
geleden,
Een schone stichting kwam met een groeiend aantal leden
Zij bloeide van 't begin en kwam tot grote glorie",
zingt het feestend gezelschap aan de soupertafel.
De
afdrachtkwestie
In
het jaarverslag over 1923 wordt met "grote
voldoening" teruggekeken op het
verenigingsjaar, maar het wordt ook tijd voor "een
ernstige blik op de toekomst van onze thans 7 jaar oude
afdeling", schrijft de secretaris. Hij ziet de
toekomst bedreigd door het grote verloop in het aantal
leden. In de bestuursvergadering van 13 september 1923
wordt de kwestie van de vele opzeggingen voor het eerst
uitgebreid besproken. Des Tombe verbindt de kwestie met
de museumplannen. Het verenigingsorgaan staat al jaren
ter discussie. Voortdurend wordt gesproken over
beperking; sommigen opperen het idee dat het weer een
inlegvel in De Levende Natuur moet worden. Anderen
pleiten zelfs voor opheffing. Er is te weinig geld om van
het blad iets te maken en het bestuur durft in die jaren
geen voorstel voor een contributieverhoging te doen. Des
Tombe, redacteur van Natura, heeft zich al jarenlang
ingezet om van Natura "een orgaan te maken, de
N.N.V. waardig", besluit uit teleurstelling over de
gang van zaken in 1922 zijn bezigheden voor Natura te
"beperken".
Tegen deze achtergrond moet ook zijn voorstel in de
bestuursvergadering van 13 september 1923 worden gezien:
"De groote zaak is steeds oude leden houden en
nieuwe winnen. Veel leden zullen op den duur getrokken
blijven door permanente, wat verder ingaande kleine
tentoonstellingen; dit wijst dus op het aanpakken der
museumplannen waaruit volgt: de noodzakelijke uitbreiding
der financiën, minder afdracht aan het hoofdbestuur".
Men wil niet direct zover gaan om het hoofdbestuur voor
de keuze te stellen: vrijstelling van Natura of
afscheiding van de afdeling en daarom besluit het
afdelingsbestuur aan het hoofdbestuur te vragen om over
de kwestie te komen praten. Birnie legt in de bijeenkosmt
een voorstel op tafel: "Het Rotterdams bestuur
zou willen dat de afdelingsleden Natura niet meer zouden
krijgen, waartegenover Rotterdam de beschikking over de
vrijkomende gelden zou krijgen". De extra
gulden die men dan per lid overhoudt, zou dan in het
museumfonds gestort worden.
De kwestie loopt hoog op, vooral ook omdat
de vertegenwoordiger van het hoofdbestuur J. van Burkom,
op geen enkele manier aan de wensen van het
afdelingsbestuur tegemoet wil komen.
Op de volgende bestuursbijeenkomst tekent
zich binnen het bestuur een tweedeling af. Birnie en Des
Tombe zijn "wat huiverig geworden de plannen
verder door te zetten", Gerhardt, Van Roon en
Van Deinse zijn echter "overtuigd van de
noodzakelijkheid der gedane stappen".
Uiteindelijk besluit men toch maar van de plannen af te
zien. De kwestie van de afdracht blijft voorlopig liggen,
maar zal in de geschiedenis van de vereniging regelmatig
opnieuw ter sprake komen.
1926
Het tienjarig jubileum
Het
tienjarig jubileum in 1926 werd groots gevierd. In
september wordt in de Doelen een grote
herfsttentoonstelling van paddestoelen, herfstbloemen en
vruchten gehouden. Op zaterdag 13 november wordt voor de
leden een feestavond georganiseerd. Het officiële
gedeelte bestaat uit een lezing door A.F.J. Portielje en
een lichtbeeldenserie van excursies uit het afgelopen
decennium toegelicht door Des Tombe.
Na afloop vertrekt het gezelschap naar restaurant
Martinot voor een feestmaaltijd. De dichter van de
vereniging G. van Roon schrijft voor deze gelegenheid een
"overpeinzing bij den feestmaaltijd",
waarin hij bij de 10 zo snel voorbijgevlogen jaren
stilstaat. Hij zwaait vooral Birnie en Des Tombe veel lof
toe.
Acht dagen later overlijdt Des Tombe op 42-jarige
leeftijd aan een blindedarmontsteking.
1924-1936
De jaren van terugval
Na
de viering van het 10-jarig jubileum loopt het aantal
leden snel terug van 588 in 1927 naar 352 in 1936. Voor
de terugval zijn verschillende oorzaken te noemen. De
slechte economische tijden waarmee Rotterdam te maken
krijgt vanwege het teruglopen van de wereldhandel en
waardoor mensen uit de stad wegtrekken. Ook het aantal
leden dat naar Den Haag en omstreken verhuist is
opvallend. Jaarlijks bedankt ongeveer 10%.
"De laatste 10 jaren lagen niet in een gunstige
tijd, dit zal dan ook wel de voornaamste reden zijn dat
het ledental zoover teruggeloopen is", schrijft
de secretaresse mej. J.M. Kalkman in het jaarverslag van
1936. Bijna alle propaganda-activiteiten vallen na 1926
stil, zodat het verlies van leden niet gecompenseerd
wordt. Mej. A. de Vries-van Wijk, de opvolgster van Des
Tombe, omschrijft het nieuwe "beginsel" van het
bestuur in het jaarverslag van 1929: "Geen
bijzondere propaganda, maar trachten goed werk te
leveren." De zelfwerkzaamheid van de leden
wordt steeds minder belangrijk. Dit blijkt uit het
teruglopen van de deelname aan de vergaderingen met
"kleine mededelingen". Na 1935 verdwijnen de
"kleine mededelingen" bijna helemaal. In de
decemberbijeenkomst van 1935 wordt voor het eerst een
lichtbeeldenrevue gehouden, waarin wordt teruggekeken op
de excursies van het afgelopen jaar. Ook het jaarlijks
overzicht van de Cetaceavondsten door Van Deinse gaan
deel uitmaken van de decemberbijeenkomsten. Nieuw in de
jaren dertig zijn ook de
"touringcar"-excursies. Eén van de eerste
waarover geschreven wordt is de excursie naar het eiland
IJsselmonde in juni 1930. Deze excursies geven aan dat
binnen de vereniging het recreatieve aspect op de
voorgrond komt. De toestand van de vereniging is in 1931
zodanig dat de voorzitter op de bestuursvergadering van
10 september voorstelt om het 15-jarig jubileum niet te
vieren. Wel wordt op 21 november een krans gelegd op het
graf van Des Tombe.
De vereniging
tussen 1936 en 1940
Vanaf
1936 daalt het ledental nog maar heel langzaam. Het
20-jarig bestaan gaat zonder enige feestelijkheden
voorbij. Onder leiding van J.M. van den Houten wordt een
speciaal Rotterdamnummer van Natura samengesteld. Van den
Houten is leraar Natuurlijke historie aan de HBS in de
Libanonstraat en een beheerder van de botanische tuin aan
de Cederstraat. In de jaren dertig is hij één van de
belangrijkste excursieleiders van de afdeling.
Een andere bekende naam uit de jaren dertig is dr. T.
Folpmers, microbioloog en directeur van de Rotterdamse
Waterleiding. In 1939 wordt hij, na het overlijden van
dr. Birnie, de nieuwe voorzitter van de vereniging.
1940 wordt in het jaarverslag "het
jaar dat zooveel onheil bracht over onze woonstad"
genoemd. Onder andere gaat het ziekenhuis aan de
Coolsingel in de vlammen op, waardoor de vereniging haar
vergaderruimte in de Artsenzaal verliest. Direct na het
bombardement van de stad ligt het verenigingswerk enige
tijd stil. Maar begin juni komt men voor het eerst weer
bij elkaar in de voormalige officierensociëteit van Het
Park en maakt men onder leiding van Van den Houten een
wandeling door Het Park.
De oorlogsjaren
Vol
moed waren we het verenigingsjaar begonnen, ondanks de
dreigingen om ons heen is in het jaarverslag
1940 te lezen. Het zomerprogramma lag al klaar,
maar toen kwam de oorlog. Het bombardement van
mei 1940 had het stadscentrum in puin gelegd. Ook voor de
vereniging was het moeilijk om de draad weer op te
pakken. De vereniging is in de oorlogsjaren bijna geheel
op eigen krachten aangewezen. Vooral transportproblemen
beperken de mogelijkheden van de afdeling. Maar ook
binnen de stadgrenzen en aan de rand van de stad is nog
genoeg natuur te ontdekken. N.P.W. Balke bijvoorbeeld is
in de oorlogsjaren zeer geboeid door de plantengroei op
het puin en houdt lezingen over dit onderwerp.
Binnen de afdeling ontstaan ook
verscheidene werkgroepen. In 1942 gaat het Vogelbureau
van start. Dit bureau verzamelt gegevens over vogels die
in de trektijd en broedtijd in Rotterdam en omgeving
worden waargenomen. De waarnemingen worden gebundeld in 2
Mededeelingen die verschijnen tussen 1943 en
1946. De uitgave van nummer 4, die gegevens over 1944
bevat, moest vanwege papierschaarste uitgesteld worden
tot na de oorlog. Naast aandacht voor vogels is de
aandacht voor paddestoelen opvallend. In 1943 wordt in
kleine groepjes begonnen aan de inventarisatie van de
Kralinger Hout en het Sterrebos. Ook de
paddestoelenwerkgroep publiceert zijn vondsten. In
oktober 1944 verschijnt het eerste en enige nummer van
Mycena. Er worden ook nog plannen gemaakt
voor andere werkgroepen, onder andere voor hogere planten
en mollusken. Maar deze moeten wachten op betere
tijden.
Het verenigingsleven bloeit in de oorlogsjaren. Nieuwe
activiteiten worden georganiseerd en veel nieuwe leden
sluiten zich aan bij de vereniging. Cor van Geel, die
vlak na de oorlog lid werd, geeft als verklaring: Er
was veel minder te doen in de oorlog en als
natuurhistorische vereniging kan je altijd uitwijken als
een bepaald terrein ontoegankelijk wordt. Je kunt
desnoods op een middag binnen je gang gaan.
Na een aanvankelijke terugloop van het
ledental in de eerste oorlogsjaren stijgt het aantal
vanaf het midden van de oorlog snel. De groei wordt
vooral veroorzaakt door een groep jongeren die zich bij
de afdeling aansluiten. Binnen de afdeling krijgen ze de
naam Jongerengroep. Cor van Geel, Miep
Kniphorst, George en Mies Slieker en Nico en Erica
Elfferich vormen de kern van deze groep. Er was een
soort opstuwing ontstaan van NJNers die niet
doorstroomden naar de KNNV, verteld de heer Van
Geel. Anton van Gool begon deze groep bij elkaar te halen
en activiteiten te organiseren. In het begin worden de
jongeren met enige argwaan bekeken. Het verenigingsleven
wordt in die jaren vooral beheerst door mensen van boven
de 40, veelal onderwijzers, onderwijzeressen en
kantoormensen. De heer G.P. Meijer vertelt: De
KNNV was voor de oorlog meer een excursieclub. We gingen
toen vaak op excursie met een autobus. We gingen dan naar
het excursiegebied en wanneer we iets interessants zagen,
namen we het mee en in de bus op de terugweg werden de
vondsten bekeken en op deze manier kwam je een hoop te
weten.
We waren allemaal plantgericht.
Voor vogels was maar weinig aandacht. Die jonge mensen
hebben ons op het belang van vogels gewezen en, zo
voegt hij eraan toe ik moet zeggen dat vervult
nog heel veel van mijn leven. Met veel plezier denkt hij
terug aan de vogelexcursies die in de oorlogsjaren in het
Kralingse Bos werden gehouden."
Ook mevrouw Slieker herinnert zich dat er een kloof
bestond tussen ouderen en jongeren. Het was een
grote groep nette, rustige mensen die altijd naar
lezingen gingen of meegingen met een busexcursie. Wij
wilden natuurlijk ook lekker op de fiets weg, wandelen en
op de grond zitten. Ze benadrukt dat bij de
jongeren de bevrijding zeer sterk beleefd werd: In
de oorlog moest je je gedeisd houden, je was beperkt in
je bewegingsvrijheid en die spanning viel na de
bevrijding helemaal weg en de ingehouden energie van de
oorlogsjaren kwam los, terwijl de ouderen na de
bevrijding de draad van de dertiger jaren weer probeerden
op te pakken. In het begin worden de excursies
van de JG afzonderlijk aangekondigd. Een enkeling gaat in
het begin, meestal uit nieuwsgierigheid, mee met de JG.
Later verdwijnt het verschil tussen de JG- en een
gewone excursie en in de loop van de jaren
lost de JG langzaam op. Een aantal jongeren
spelen in de jaren 50 en 60 een zeer belangrijke rol
binnen de vereniging, zoals bijvoorbeeld George
Slieker die van 1968-1969 voorzitter van de
vereniging is.
1945 -
Na de bevrijding
Op
de eerste naoorlogse bestuursvergadering, 19 mei 1945,
wordt duidelijk dat er een andere wind waait binnen de
vereniging. Nadat de voorzitter, dr. T. Folpmers, zijn
vreugde heeft uitgesproken over het feit dat stad en
vereniging in de laatste oorlogshandelingen gespaard zijn
gebleven, vraagt Anton van Gool het woord. Hij houdt een
pleidooi voor een actievere vereniging. Onze
actie moet erop gericht zijn, dat de
natuurbeschermingsgedachte gemeengoed wordt onder de
Rotterdamse bevolking. Met anderen zoekt hij
naar mogelijkheden om, in de geest van Jac.P. Thijsse, op
verschillende plaatsen in de stad instructieve
plantsoenen en vogelbosjes op te
zetten.
Ook worden contacten gelegd met de Gemeentelijke
Plantsoenendienst over het herstel van het stedelijke
groen, dat na de hongerwinter vanwege kap zeer is
uitgedund. Verschillende malen gaan bestuursleden mee om
de nieuwe aanplantingen te bekijken.
In 1946 wordt ook het dertigjarige
jubileum van de afdeling gevierd. Van de
bijeenkomst van 25 november 1946 verschijnt een
feestelijk krantenverslag. Dr. Van Deinse, die vanaf de
oprichting lid is, houdt een feestrede en zo vervolgt de
krant: pianospel en een aantal goocheltrucs, op
verdienstelijke wijze door de leden voorgedragen, alsmede
een tentoonstelling van fotos, tijdens excursies
gemaakt, luisterden een goed geslaagde feestavond
op. De fotos zijn gemaakt door leden van
de Fotowerkgroep die in 1946 is
opgericht.
De jaren vijftig
en zestig
Na
een korte bloeiperiode begint vanaf 1950 het ledental
weer sterk te dalen. 1947 is het naoorlogse recordjaar
met 373 leden. In 1954 zijn het er nog maar 220. Het
ledenverlies wordt vooral veroorzaakt door verhuizingen
naar elders. Vanaf 1954 is weer een stijging te zien.
In 1955 dient zich een nieuwe groep
jongeren aan. Op 23 maart 1955 komen 8 KNNVers en 5
oud-NJNers, ook wel ouwe sokken
genoemd, bij Hans Goudswaard bijeen voor
een heroprichting van een Jongerengroep.
Het zijn jongeren die graag weer in
verenigingsverband op excursie zouden willen gaan doch
zich op een of andere wijze niet in de KNNV
thuisvoelen. De samenwerking tussen de JG en
het afdelingsbestuur verloop vanaf het begin goed. Ook
zij willen een verjongingsgroep zijn. De JG
blijft tot 1963 binnen de afdelingactief. Omdat veel
leden buiten Rotterdam wonen, besluit de groep een
zelfstandige afdeling te vormen die zich op heel
Zuid-Holland richt. Een bron van vernieuwing en
verjonging verdwijnt hiermee.
In 1952 is dr. A.B. van Deinse
voorzitter van de afdeling geworden. Tien jaar lang zal
hij de vereniging leiden. Het verenigingsleven is na de
eerste naoologse jaren weer tot rust gekomen. De
vereniging treedt in deze jaren dan ook nauwelijks naar
buiten. Volgens mevrouw C. Zöllner, secretaresse van de
afdeling tussen 1949 en 1956, was het verenigingsleven in
die jaren vooral naar binnen gericht: Het doel
van de vereniging was om de leden bekend te maken met de
dingen van de natuur, door het houden van lezingen, het
organiseren van excursies en het instellen van
werkgroepen. Er was altijd een vaste kern die mee ging op
excursies, vertelde ze.
Een opvatting die aansluit bij de uitkomst van een
enquete over de deelname aan het verenigingsleven van de
leden, die in opdracht van het hoofdbestuur in 1956 wordt
gehouden. 25 mensen doen geregeld aan excursies mee, 45
soms; 30 mensen gaan geregeld naar een lezing, 60 soms.
Een groep van ongeveer 150 mensen toont geen
belangstelling voor de activiteiten van de vereniging.
De vereniging beschikt in die jaren over een aantal zeer
goede excursieleiders. Twee wil ik er hier met name
noemen: N.P.W. Balke en C. Beukelman.
Balke was een man met een
veelzijdige belangstelling, die zich vooral met schelpen,
planten en paddestoelen bezighield. Beukelman herinnerde
zich zijn oude vriend nog goed: Samen hebben we
nog gegrasduind tussen het puin van de verwoeste
stad. Na de oorlog schrijft hij hierover een
artikel in In weer en wind. Hij herinnert
zich ook dat hij in 1976, tijdens de viering van het
60-jarig bestaan van de afdeling, Balke de oorkonde van
zijn erelidmaatschap mocht overhandigen.
Beukelman leidde vaak excursies naar
Voornes Duin en was 20 jaar lang bestuurslid.
Eén excursie stond hem nog heel helder voor de geest:
zijn honderdste, naar Voorne, op 31 juli 1971. Toen
we bij hotel Van Marion aankwamen, zag ik opeens kopjes
en gebakjes en voorzitter Wim Backhuys zitten. Die maakte
een feestelijke ontvangst vanwege mijn honderdste
excursie. Een geweldige verrassing.
Bij zijn afscheid als bestuurslid in 1979 sprak
voorzitter Dick Hallink deze waarderende woorden over
hem: Hij beschikt over een enorme schat aan
kennis en is altijd bereid die kennis over te dragen en
hij doet dat met een geweldig enthousiasme.
Het vijftigjarig
bestaan
"Er
zijn van die stokoude organisaties die nog springlevend
zijn, doch waarvan maar weinig mensen hebben gehoord,"
opende een krantenverslag, doelend op de KNNV. Op 15
november 1965 wordt in de Pauluskerk het vijftigjarig
jubileumfeest gevierd. Belangrijke gasten voeren het
woord, zoals burgemeester W. Thomassen, ook lid van de
afdeling, die aan de aanwezigen moest toegeven dat hij
"een Beer" had geschoten.
Een van de hoogtepunten van die avond is de benoeming van
2 ereleden: de heren C. Beukelman en G.P. Meijer.
C.
Beukelman krijgt het erelidmaatschap
vanwege zijn werk in het bestuur en vanwege de vele
excursies die hij geleid heeft.
G.P.
Meijer is jarenlang een nauwgezet penningmeester
geweest en heeft een zeer belangrijke bijdrage geleverd
aan het totstandkomen van het boekje "Het
Kralingse Bos" dat ter gelegenheid van het
40-jarig jubileum werd uitgegeven. Hij verzorgde de
redactie van het boekje en onderhield contacten met de
uitgever. "Een goede gids voor het Kralingse Bos
en een mooie herinnering aan het veertigjarig bestaan,"
oordeelde Natura.
De vereniging
tussen 1966 en 1991
Na
1960 schommelt het ledental tussen de 220 en 250, maar
vanaf 1970 is weer een duidelijke stijging waar te nemen.
Het natuurbeschermingsjaar N70 geeft de vereniging nieuwe
impulsen. De vereniging voert in die jaren geen actief
propagandabeleid. G. Slieker merkt over de ledenwerving
in 1969 op: "We willen niet alleen leden die
graag wandelen en van de natuur genieten, maar ook graag
leden met gerichte belangstelling."
In die jaren wordt binnen het bestuur ook veel gesproken
over samenwerking met de Jeugdnatuurwachten en het IVN,
verenigingen die zich richten op het wekken van
belangstelling van de natuur bij de Rotterdamse
bevolking. De KNNV richt zich vooral op de groep van de
geďnteresseerden met "gerichte belangstelling"
en in deze richting ontwikkelt de vereniging zich in de
jaren 70 en 80.
De werkgroepen gaan binnen de vereniging
een steeds belangrijker plaats innemen en daarnasst wordt
ook het inventarisatiewerk weer ter hand genomen.
De Plantenwerkgroep
ontstaat begin jaren 60 uit een groepje dat onder leiding
van C. Beukelman en H.W. Vink de heemtuin in Het Park aan
de Westzeedijk, een overblijfsel van de Floriade van
1960, gaat inventariseren. De aandacht van de floristen
binnen de vereniging gaat uit naar verschillende
onderwerpen. Piet van der Ent zet zich als bestuurslid in
tegen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door
de gemeente en voert bij de gemeente een pleidooi voor
het behoud van de wildeplanten langs de wegkant en in
plantsoenen.
Een aantal leden gaat zich ook bezighouden
met "vreemde planten" die in het havengebied
groeien, in kademuren en tussen tegels opschieten, onder
den naam Werkgroep Spontane Stadsbegroeiing.
Naast de gewone plantenwerkgroep wordt in
1977 ook een Werkgroep Bijzondere Plantkunde
opgericht. De initiatiefnemer hiervan is Hans van der
Werf. In een groepje van ongeveer 5 mensen worden mossen,
korstmossen, varens en groeivormen bestudeerd, maar ook
bodemkunde is een belangrijk programmaonderdeel.
Ook andere werkgroepen zijn in die jaren
actief, waaronder de Insectenwerkgroep,
de Vogelwerkgroep en een Microscopiewerkgroep.
De Vogelwerkgroep komt
maar moeilijk van de grond. Een aantal malen wordt een
inventarisatieproject uitgevoerd, onder andere in het
Kralingse Bos in 1967, maar pogingen om de Groengordel
Zuid en Het Park te inventariseren gaan niet door omdat
er te weinig belangsteling voor is. In 1970 wordt
besloten tot samenwerking met de KNNV afdeling
Schiedam-Vlaardingen.
In maart 1981 gaat een nieuwe vogelwerkgroep van start,
opgerciht door Jaap Verwey en Hans Post. Naast
contactavonden worden ook buitenactiviteiten
georganiseerd zoals de vroege-vogelexcursies in het Lage
Bergse Bos in het voorjaar.
De vogelwerkgroep geeft in 1985 "Bijzondere
waarnemingen uit het Rijnmondgebied" uit,
samengesteld door Paul Schrijvershof.
De Insectenwerkgroep
wordt opgericht in 1975.
Vanuit deze werkgroep komt ook het initiatief om in april
1976 in samenwerking met de Plantenwerkgroep te starten
met een inventarisatieproject van een door spoordijken
ingesloten terrein in het centrum van Rotterdam bij de
Diergaarde, bekend geworden als het NS-driehoekje (ANS).
De Insectenwerkgroep inventariseert dit gebied op de
bodembewonende insecten- en spinnenfauna. De
Plantenwerkgroep determineert in de driehoek de planten
die op dit stukje schrale bodem voorkomen, ondermeer Brem
en Struikheide.
In het nieuwe recreatiegebied rond de Zevenhuizerplas
volgt Kees de Grijp enkele jaren de verspreiding van
planten en dieren. Excursies naar dit gebied staan zeer
regelmatig op het programma.
In de tachtiger jaren ontstaat nog een
aantal nieuwe studierichtingen. Vanuit de
Insectenwerkgroep ontstaat de Zoetwaterbeestjesstudie.
In 1985 worden de Paddestoelenstudieavonden
ingericht. Ook de excursies trekken aardig wat
belangstellenden.
De Geologiestudie wordt
in samenwerking met het NIVON aangevangen in 1988.
Verenigingsblad
Eén van de belangrijkste nieuwe activiteiten is tot nu
toe niet genoemd. De uitgave van een eigen
verenigingsblad.
In 1946 verschijnt voor het eerst een afdelingsblad
"Het Schrijverke", maar de
uitgave hiervan blijft, vanwege te weinig belangstelling,
beperkt tot één nummer.
In de bestuurvergaderingen in 1968 worden de eerste
voorzichtige plannen besproken voor een nieuw blad. De
redactie is al snel bekend: de heren A. Prins, C.
Beukelman en C. van Dijk. Een naam voor het blad is ook
snel gevonden: Inktzwam.
Maar wanneer het bald voor de eerste maal verschijnt heet
het "STENTOR".
Voorzitter G. Slieker schrijft voor het eerste nummer een
woord ten geleide: "Het moet een blad worden
voor de leden en door de
leden," schrijft hij, "met leuke
waarnemingen, excursieverslagen, tips voor wandelingen en
ook moet er ruimte zijn
voor artikelen over de slechte manier waarop de mens met
de hem toevertrouwde wereld omspringt."
Ook vertelt hij waar de naam vandaan komt: "Stentor
wordt door Homerus in zijn "Ilias" bezongen.
Hij had de kracht van wel 50 stemmen. Daarnaast is
Stentor echter ook een geslacht van Protozoën,
eencelligen. Eén daarvan, Stentor polymorphus, kan een
lange vorm aannemen als van een bazuin."
Veel onbesproken
Veel
moest in deze artikelenserie over de geschiedenis van de
KNNV ROTTERDAM onbesproken blijven.
Een aantal recente gebeurtenissen, waaronder de start van
de cursus
Wegwijs in de natuur in november 1987
en de opening van de Instructieve Plantentuin
aan de Prins Alexanderlaan op 9 juni 1990, worden hier
even terloops genoemd.
Beide belangrijke nieuwe initiatieven van de KNNV
ROTTERDAM, een actieve vereniging op weg naar de
viering van haar 75-jarig bestaan op 23 november 1991.
En verder?
Inmiddels
is het 100-jarig
jubileum
op 20 november 2016 niet gevierd
Veel leden werden eerder door kwaadwillende lieden met
valse negatieve berichten de vereniging uitgejaagd.
Onder de overgebleven kleine groep van loyale leden
heerste een mineurstemming.
Geen geschikte situatie om een feestje te vieren.
.
/\
NaaR
BoVeN
.Vragen, correcties,
aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.
|