werk in uitvoering
  NATUURBESCHERMING   WETTEN+OVEREENKOMSTEN
NB.WETTEN-NEDERLAND
FLORA&FAUNAWET-OVERZICHT
FLORA&FAUNAWET-VOLLETEKST
 
   
 
Hoofdstuk V
Bijzondere bepalingen
Titel III
Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen
Flora- en Faunawet
 
- NatuurCentruM ROTTERDAM -
 
INHOUD WETTEKST TOELICHTING
Hoofdstuk I Hoofdstuk II Hoofdstuk III Hoofdstuk IV
Hoofdstuk V
TITEL
I
TITEL
II
ALHIER
Hoofdstuk VI Hoofdstuk VII Hoofdstuk VIII
Hoofdstuk IX    

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


 
Flora- en Faunawet hoofdstuk V Titel III /\
NaaR
BoVeN
Inhoud
 
Titel I. Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen
Titel II. Jacht
  Afdeling 1. De soorten waarop de jacht kan worden geopend
  Afdeling 2. De jachthouder
  Afdeling 3. De akten voor het jagen
  Afdeling 4. De uitoefening van de jacht
  Afdeling 5. De verzekeringsplicht
  Afdeling 6. Eendenkooien
Titel III. Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen
  Afdeling 1. Bijzondere vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen
  Afdeling 2. Overige vrijstellingen en ontheffingen
  Afdeling 3. Verdere bepalingen inzake vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


 
Flora- en Faunawet hoofdstuk V /\
NaaR
BoVeN
Tekst
 
Hoofdstuk V
Bijzondere bepalingen

Titel III
Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen

Afdeling 1. Bijzondere vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen

Paragraaf 1. Kievitseieren

Artikel 60

  1. Voorzover naar het oordeel van Onze Minister de belangen van natuurbehoud zich daartegen niet verzetten, kan Onze Minister een periode liggende tussen 1 maart en 9 april vaststellen, waarbinnen gedeputeerde staten aan samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers die overeenkomstig het tweede lid zijn erkend, ontheffing kunnen verlenen van het verbod van artikel 12 ten behoeve van het zoeken en rapen van eieren van de kievit (Vanellus vanellus).
  2. Gedeputeerde staten kunnen samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers erkennen indien zij voldoen aan bij ministeriële regeling gestelde regels. Deze regels betreffen in ieder geval:
    1. de rechtsvorm van de samenwerkingsverbanden en
    2. de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van het samenwerkingsverband kan uitstrekken.
  3. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt het voorschrift verbonden dat degene die eieren zoekt en raapt, de nesten en legsels van weidevogels beschermt, dan wel ervoor zorgdraagt dat deze worden beschermd. Overige voorschriften en beperkingen kunnen in ieder geval inhouden:
    1. het voorschrift dat het zoeken en rapen van kievitseieren op eens anders grond buiten tegenwoordigheid van de gebruiker van die grond slechts is toegestaan indien de gebruiker van de grond hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend en
    2. de beperking dat het zoeken en rapen van kievitseieren slechts gedurende een deel van de in het eerste lid bedoelde periode is toegestaan.
  4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot voorschriften en beperkingen waaronder de in het eerste lid bedoelde ontheffingen kunnen worden verleend.
  5. Het is verboden zich bij het zoeken en rapen van kievitseieren door één of meer honden te doen vergezellen.

Artikel 61

  1. In afwijking van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, is het toegestaan met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid, eieren van kieviten onder zich te hebben, te vervoeren of af te leveren.
  2. Het vervoeren of afleveren van de in het eerste lid bedoelde eieren is slechts toegestaan voorzover de eieren zijn verkregen overeenkomstig een ontheffing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, en slechts gedurende de voor de betrokken eieren toegestane raaptijd of de twee daarop volgende dagen, met dien verstande dat het vervoeren van de eieren gedurende deze twee dagen slechts binnen de bebouwde kom van gemeenten of langs openbare wegen of paden is toegestaan.

Paragraaf 2. Het prepareren

Artikel 62

  1. Het is verboden dode dieren, behorende tot soorten waarop deze wet van toepassing is, te prepareren zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister.
  2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister afhankelijk gesteld van het met gunstig gevolg afgelegd hebben van een door Onze Minister erkend preparateursexamen. Het bepaalde in artikel 40, eerste lid, is ten aanzien van dat examen van overeenkomstige toepassing.
  3. Het aantal vergunningen kan bij algemene maatregel van bestuur aan een maximum worden gebonden.
  4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen diersoorten worden aangewezen ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet geldt.

Artikel 63

  1. Bij algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, het onder zich hebben, het vervoeren, het afleveren of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van ter preparatie bestemde dode dieren of geprepareerde dieren worden toegestaan overeenkomstig bij die maatregel gestelde regels.
  2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval verplichtingen voor de houder van een vergunning bedoeld in artikel 62, eerste lid, tot:
    1. het aanbrengen van ringen of merktekens aan de ter preparatie aangeboden en geprepareerde dieren;
    2. het houden van een registratie van de ter preparatie ontvangen en geprepareerde dieren alsmede van de namen en adressen van degenen van wie deze dieren zijn ontvangen en aan wie zij zijn geleverd;
    3. onderzoek van ter preparatie aangeboden dieren en
    4. het doen van periodiek verslag aan Onze Minister.
  3. Voorzover aan een onderzoek, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kosten zijn verbonden, komen deze voor rekening van de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 62, eerste lid, of van degene die aan hem dieren ter preparatie aanbiedt.
  4. Ter uitvoering van internationale verplichtingen of van bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties kan bij de regels, bedoeld in het eerste lid, tevens worden bepaald dat het verrichten van in het eerste lid genoemde handelingen slechts kan worden toegestaan bij vergunning.

Artikel 64

  1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen diersoorten worden aangewezen die uit het oogpunt van natuurbehoud niet mogen worden geprepareerd.
  2. Het prepareren van dieren, behorende tot soorten, aangewezen krachtens het eerste lid, is verboden.

Paragraaf 3. Beheer en bestrijding van schade

Artikel 65

  1. Bij algemene maatregel van bestuur worden beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:
    1. in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten;
    2. in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten.
  2. Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid worden gedaan ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
  3. Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, soorten zijn aangewezen, kan bij ministeriële regeling worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen.
  4. Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, kan bij provinciale verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen.
  5. Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan het krachtens het derde en vierde lid worden toegestaan de in die leden bedoelde handelingen te verrichten ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
  6. De grondgebruiker kan bij schriftelijke toestemming het hem ingevolge het derde of vierde lid toekomende recht door anderen doen uitoefenen. Indien die toestemming wordt verleend aan een houder van een jachtakte of valkeniersakte is deze gerechtigd, behalve de middelen, bedoeld in artikel 72, eerste lid, tevens de middelen te gebruiken waarvan hem het gebruik is toegestaan.
  7. Voorzover krachtens het derde en vierde lid regels zijn gesteld, is nietig elk beding dat de grondgebruiker de uitoefening belet van de rechten die hem krachtens die regels toekomen.
  8. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt telkenmale vastgesteld voor een periode van ten hoogste twee jaren.
  9. Alvorens Ons een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid te doen, stelt Onze Minister het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.
  10. Alvorens een ministeriële regeling als bedoeld in het derde lid of een provinciale verordening als bedoeld in het vierde lid vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, stelt Onze Minister onderscheidenlijk het provinciaal bestuur het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.

Artikel 66

Het bepaalde in artikel 65 is van overeenkomstige toepassing voor de gebruiker van opstallen, niet zijnde grondgebruiker, voorzover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven betreft.

Artikel 67

  1. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9, 11, 12, 50, 51 en 53, door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt:
    1. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
    2. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
    3. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of
    4. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
  2. Voorzover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan een bepaling als bedoeld in het eerste lid slechts worden getroffen indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
  3. Gedeputeerde staten kunnen hun besluit, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk stellen van een faunabeheerplan.
  4. Gedeputeerde staten kunnen ten aanzien van één of meer van de door hen krachtens het eerste lid aangewezen personen of categorieën van personen bepalen dat zij toegang hebben tot alle krachtens het eerste lid aangewezen gronden. In dat geval zijn deze personen gerechtigd zich daartoe zonodig met behulp van de sterke arm toegang te verschaffen.
  5. Gedeputeerde staten kunnen bepalen hetgeen met de ingevolge het eerste lid bemachtigde dieren dient te geschieden.
  6. Bij een regeling als bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat het verboden is dieren behorende tot een krachtens dat lid aangewezen soort onder zich te hebben.
  7. Alvorens een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, stelt Onze Minister het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.

Artikel 68

  1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde staten, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid:
    1. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
    2. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
    3. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren;
    4. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of
    5. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
  2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
  3. Onverminderd het bepaalde in artikel 80, onderdeel e, worden ontheffingen als bedoeld in het eerste lid, verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren.
  4. In afwijking van het tweede lid kan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, ook aan anderen dan een faunabeheereenheid worden verleend indien:
    1. de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gelet op de soort dan wel de aard of omvang van te verrichten handelingen;
    2. de noodzaak ontbreekt dat de te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een faunabeheereenheid;
    3. het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg van een faunabeheereenheid uitstrekt.
  5. Gedeputeerde staten maken besluiten als bedoeld in het eerste en vierde lid bekend in de Staatscourant alsmede in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze. Een afschrift van deze besluiten sturen zij aan Onze Minister.

Artikel 69

  1. Een faunabeheereenheid waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, is verleend, brengt jaarlijks aan gedeputeerde staten verslag uit van de wijze waarop zij van de ontheffing heeft gebruik gemaakt en van de uitvoering van het faunabeheerplan.
  2. Het verslag wordt door gedeputeerde staten voor een ieder ter inzage gelegd op het provinciehuis.
  3. Gedeputeerde staten doen mededeling van de terinzagelegging in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze.

Artikel 70

In afwijking van de artikelen 46, vijfde lid, 67 en 68, neemt Onze Minister besluiten als bedoeld in die artikelen voorzover het terreinen betreft waar het genot van de jacht berust bij de Kroondrager.

Artikel 71

Gedeputeerde staten verschaffen Onze Minister desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot het nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 65, 67 en 68.

Artikel 72

  1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, voorzover noodzakelijk in afwijking van artikel 15, de middelen aangewezen waarmee, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70, dieren mogen worden gevangen of gedood. Als middelen worden slechts aangewezen middelen die geen onnodig lijden van dieren veroorzaken.
  2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden tevens de middelen aangewezen waarmede de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis mogen worden bestreden. Naast middelen als bedoeld in het eerste lid zijn tevens toegelaten middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten.
  3. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld met betrekking tot het gebruik van de in het eerste en tweede lid bedoelde middelen. Deze regels betreffen in ieder geval:
    1. de soorten waarop de middelen betrekking hebben;
    2. de afmetingen van de gronden waarop de middelen gebruikt mogen worden en
    3. de vaardigheden waarover bij het gebruik van de middelen beschikt moet worden.
  4. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan tevens worden bepaald dat het gebruik van middelen afhankelijk kan worden gesteld van de toestemming daartoe van gedeputeerde staten.
  5. Het is verboden dieren te vangen of te doden met andere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid of de regels die op grond van het derde lid worden gesteld.
  6. Voorzover het bij of krachtens het eerste tot en met het derde lid is toegestaan gebruik te maken van het geweer, is het bepaalde in de artikelen 54 en 55 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 73

Bij de bestrijding van schade en overlast bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70 dan wel krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 75, dient onnodig lijden van dieren te worden voorkomen.

Artikel 74

  1. Het is verboden bij de uitoefening van bevoegdheden toegekend bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70, dieren te vangen of te doden:
    1. met een geweer of een jachtvogel in een veld dat niet voldoet aan de krachtens artikel 49 gestelde eisen;
    2. op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paas- en pinksterdag, de beide kerstdagen en hemelvaartsdag;
    3. op begraafplaatsen.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden aan andere beperkingen dan bepaald in het eerste lid, worden gebonden voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, of indien dit noodzakelijk is in verband met de instandhouding van soorten of de veiligheid.

Afdeling 2. Overige vrijstellingen en ontheffingen

Artikel 75

  1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.
  2. Indien een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid strekt tot uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, kan de vrijstelling bij ministeriële regeling worden verleend.
  3. Onze Minister kan, voorzover niet overeenkomstig artikel 68 van deze wet door gedeputeerde staten ontheffing is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18, 50, 51, 52, 53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid, en 72, vijfde lid.
  4. Vrijstellingen en ontheffingen worden, tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort:
    1. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;
    2. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of
    3. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
  5. Vrijstellingen kunnen in ieder geval verschillend worden vastgesteld naar gelang de soorten of categorieën van soorten en handelingen welke de vrijstelling betreffen. Voorts kan onderscheid worden gemaakt naar wilde of gekweekte planten of producten van die planten, en naar wilde of gefokte dieren dan wel eieren, nesten of producten van die dieren.

Afdeling 3. Verdere bepalingen inzake vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen

Artikel 76

  1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende vrijstellingen, ontheffingen of vergunningen, mede voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties.
  2. Tot deze regels kunnen behoren regels omtrent:
    1. de documenten, gegevens of bewijsstukken die bij het aanvragen van ontheffingen of vergunningen of in verband met een vrijstelling dienen te worden verstrekt;
    2. de aanwijzing van de ambtenaren aan wie de documenten waarvan zendingen van planten of producten van planten of van dieren, eieren, nesten of producten van dieren vergezeld gaan, dienen te worden getoond of ter hand gesteld;
    3. vakbekwaamheid ten aanzien van het vervoeren, houden of verzorgen van planten of dieren;
    4. de wijze waarop en de omstandigheden waaronder planten of dieren worden vervoerd of gehouden;
    5. het aanbrengen van merken of merktekens aan planten of producten van planten of van ringen of merktekens aan dieren of aan producten van dieren;
    6. de registratie van planten, producten van planten, dieren, eieren, nesten of producten van dieren.

Artikel 77

Bij algemene maatregel van bestuur kan het aantal ontheffingen voor het onder zich hebben van jachtvogels alsmede het aantal vogels per ontheffing, aan een maximum worden gebonden.

Artikel 78

Onze Minister kan een vergoeding van kosten vragen overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief voor de afgifte van:

  1. ontheffingen als bedoeld in artikel 75;
  2. vergunningen als bedoeld in de artikelen 62, eerste lid, en 63, vierde lid;
  3. op grond van vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 63 en 75 benodigde documenten, ringen, merken of merktekens.

Artikel 79

  1. Aan vrijstellingen, ontheffingen of vergunningen kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd.
    Vergunningen en ontheffingen kunnen worden ingetrokken.
  2. Het is verboden te handelen in strijd met de bij een vrijstelling, ontheffing of vergunning gestelde voorschriften en beperkingen.
  3. Vergunningen en ontheffingen kunnen aan een geldigheidsduur worden gebonden.

Artikel 80

Een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken indien:

  1. de houder van een vergunning of ontheffing, nadat deze is verleend onherroepelijk is veroordeeld wegens een bij deze wet strafbaar gesteld feit of indien hij vervolging deswege heeft voorkomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht;
  2. de houder van een vergunning of ontheffing, nadat deze is verleend, onherroepelijk is veroordeeld wegens een feit strafbaar gesteld bij de Wet op de dierenbescherming dan wel de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voorzover het gedragingen als bedoeld hoofdstuk III van die wet, betreft, of indien hij vervolging deswege heeft voorkomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht;
  3. de houder van een vergunning of ontheffing handelt in strijd met de hem verleende vergunning of ontheffing of met daaraan verbonden voorschriften;
  4. de gegevens op grond waarvan de vergunning of ontheffing is verleend zodanig onjuist blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen of
  5. de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zouden zijn verleend indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop zij zijn verleend zouden hebben bestaan.

Artikel 81

  1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, voorzover dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde, ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in deze wet geregelde onderwerpen.
  2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval behoren:
    1. regels over het voeren van een administratie en verstrekken van gegevens met betrekking tot het onder zich hebben, ontvangen, verkopen, ten verkoop voorradig of voorhanden hebben en afleveren van dieren of planten, behorende tot soorten waarop deze wet van toepassing is, alsmede van producten van die planten of producten of eieren van die dieren;
    2. het aanwijzen van adviseurs die zijn belast met advisering over de uitvoering van het beleid ten aanzien van vergunningen en ontheffingen;
    3. het aanwijzen van plaatsen waar planten behorende tot beschermde inheemse of uitheemse plantensoorten of dieren behorende tot beschermde inheemse of uitheemse diersoorten alsmede producten van die planten of producten of eieren van die dieren het grondgebied van Nederland dienen te worden binnengebracht;
    4. regels over voorzieningen voor de opvang van levende dieren en planten.

Artikel 82

  1. Er is een Commissie bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten, verder te noemen commissie, die tot taak heeft de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over het beleid inzake de uitvoering van deze wet en de afstemming met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de totstandkoming en uitvoering van besluiten van organen van de Europese Unie verband houdende met in het wild levende dier- en plantensoorten.
  2. De commissie fungeert als wetenschappelijke autoriteit als bedoeld in artikel IX van de op 3 maart te Washington tot stand gekomen Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten (Trb. 1975, 23).
  3. De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste negen leden, de voorzitter daaronder begrepen, die ook deskundigheid bezitten op het gebied van natuurbescherming, welzijn van dieren en de opvang van dieren.

Artikel 83

 
.

/\
NaaR
BoVeN


Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/F&FWETHOOFD STUKVTITELIII.htm

© StichtinG NatuurCentruM RotterdaM

WEBREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 28 april 2019

Titel
FLORA- EN FAUNAWET HOOFDSTUK V TITEL III

Beschrijving

Trefwoorden: