werk in uitvoering
  NATUURBESCHERMING   WETTEN+OVEREENKOMSTEN
NB.WETTEN-NEDERLAND
FLORA&FAUNAWET-OVERZICHT
FLORA&FAUNAWET-VOLLETEKST
 
   
 
Hoofdstuk V
Bijzondere bepalingen
Titel II
Jacht
Flora- en Faunawet
 
- NatuurCentruM ROTTERDAM -
 
INHOUD WETTEKST TOELICHTING
Hoofdstuk I Hoofdstuk II Hoofdstuk III Hoofdstuk IV
Hoofdstuk V
TITEL
I
ALHIER TITEL
III
Hoofdstuk VI Hoofdstuk VII Hoofdstuk VIII
Hoofdstuk IX    

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


 
Flora- en Faunawet hoofdstuk V Titel II /\
NaaR
BoVeN
Inhoud
 
Titel I. Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen
Titel II. Jacht
  Afdeling 1. De soorten waarop de jacht kan worden geopend
  Afdeling 2. De jachthouder
  Afdeling 3. De akten voor het jagen
  Afdeling 4. De uitoefening van de jacht
  Afdeling 5. De verzekeringsplicht
  Afdeling 6. Eendenkooien
Titel III. Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen
  Afdeling 1. Bijzondere vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen
  Afdeling 2. Overige vrijstellingen en ontheffingen
  Afdeling 3. Verdere bepalingen inzake vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


 
Flora- en Faunawet hoofdstuk V Titel II /\
NaaR
BoVeN
Tekst
 
Hoofdstuk V
Bijzondere bepalingen

Titel II.
Jacht

Afdeling 1. De soorten waarop de jacht kan worden geopend

Artikel 31

  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9 is het toegestaan te jagen op wild voorzover dit geschiedt in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 32 tot en met 59.
  2. Het bepaalde in artikel 10 is niet van toepassing voorzover wild waarop het is toegestaan te jagen, opzettelijk wordt verontrust bij de uitoefening van de jacht.
  3. Het bepaalde in artikel 16, derde lid, is niet van toepassing bij de uitoefening van de jacht voorzover de jacht is toegestaan met behulp van dieren.

Artikel 32

  1. Als wild worden de volgende diersoorten aangewezen: haas (Lepus europaeus), fazant (Phasianus colchicus), patrijs (Perdix perdix), wilde eend (Anas platyrhynchos), konijn (Oryctolagus cuniculus) en houtduif (Columba palumbus).
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het eerste lid gegeven omschrijvingen worden beperkt ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties.
  3. De jacht wordt niet geopend op in het eerste lid aangewezen diersoorten voorzover zij staan vermeld op een door Onze Minister vastgestelde nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten.

Afdeling 2. De jachthouder

Artikel 33

Gerechtigd tot het genot van de jacht is:

  1. de eigenaar van de grond indien niet ingevolge het in onderdeel b of c bepaalde de erfpachter, vruchtgebruiker, beklemde meier of pachter gerechtigd is tot het genot van de jacht en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;
  2. de erfpachter, vruchtgebruiker of beklemde meier van de grond indien de eigenaar van de grond zich bij het vestigen van het beperkt recht het genot van de jacht niet heeft voorbehouden of de pachter ingevolge het in onderdeel c bepaalde niet gerechtigd is tot het genot van de jacht en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;
  3. de pachter indien hij pacht van een verpachter die ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst ingevolge het in onderdeel a of b bepaalde gerechtigd was tot het genot van de jacht en die verpachter zich dit genot bij het aangaan van de pachtovereenkomst niet heeft voorbehouden en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;
  4. de huurder van het genot van de jacht voorzover hij dat overeenkomstig artikel 34, eerste lid, heeft gehuurd en voorzover hij dat niet overeenkomstig het tweede lid van dat artikel heeft verhuurd;
  5. de huurder van het genot van de jacht voorzover hij dat overeenkomstig artikel 34, tweede lid, heeft gehuurd.

Artikel 34

  1. Degene die ingevolge het bepaalde in artikel 33, onderdeel a, b of c, gerechtigd is tot het genot van de jacht, kan dat genot geheel of gedeeltelijk aan één ander verhuren, mits bij een schriftelijke en gedagtekende huurovereenkomst.
  2. Degene die het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht op de in het eerste lid bepaalde wijze heeft gehuurd, kan dat genot slechts in zijn geheel weder verhuren aan één ander, mits met schriftelijke toestemming van de verhuurder en bij schriftelijke en gedagtekende huurovereenkomst.
  3. Een overeenkomst als bedoeld in de vorige leden, is nietig voorzover het genot van de jacht op de betreffende grond reeds aan een ander is verhuurd of de verhuurder niet toekwam.
  4. De eigenaar of verpachter die zich het genot van de jacht heeft voorbehouden, is niet bevoegd dit genot bij een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk te verhuren, tenzij met toestemming van de grondgebruiker.
  5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de duur waarvoor overeenkomsten als bedoeld in de vorige leden, moeten worden aangegaan. Deze duur bedraagt ten hoogste twaalf jaar.

Artikel 35

Voorzover en voor zolang het genot van de jacht ten tijde van de eigendomsovergang van de grond, het vestigen dan wel tenietgaan van een beperkt recht of het aangaan dan wel beëindigen van een pachtovereenkomst op die grond, op de in artikel 34 bepaalde wijze is verhuurd, blijft deze huurovereenkomst in stand.

Artikel 36

  1. De jachthouder kan, indien hij is voorzien van een jachtakte of een valkeniersakte, aan anderen toestaan het hem toekomende genot van de jacht in zijn gezelschap uit te oefenen.
  2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan de jachthouder bij wege van schriftelijke en gedagtekende toestemming de uitoefening, anders dan in zijn gezelschap, van het hem toekomende genot van de jacht of een deel daarvan kan toestaan aan de jachtopzichter of aan anderen.

Artikel 37

  1. De jachthouder is verplicht datgene te doen wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven dan wel, bij het ontbreken daarvan, te bereiken en om schade door in zijn jachtveld aanwezig wild te voorkomen.
  2. Het bevorderen van de wildstand door middel van bijvoeren is verboden, behoudens bijzondere weersomstandigheden als bedoeld in artikel 46, vijfde lid.
  3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het handhaven van een redelijke wildstand.

Afdeling 3. De akten voor het jagen

Artikel 38

  1. Het is verboden te jagen zonder voorzien te zijn van:
    1. een geldige jachtakte;
    2. een geldige valkeniersakte, voorzover het betreft het jagen met één of meer jachtvogels;
    3. een geldige kooikersakte, voorzover het betreft het jagen met een eendenkooi.
  2. Het model van de akten wordt door Onze Minister vastgesteld.

Artikel 39

  1. Een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte wordt geweigerd indien:
    1. de aanvrager de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
    2. de aanvrager niet genoegzaam heeft aangetoond in de gelegenheid te zijn om met gebruikmaking van een geweer of met een jachtvogel te jagen in een jachtveld, waarin hem het genot van de jacht overeenkomstig de artikelen 33 of 34 toekomt of waarin hem de uitoefening van dat genot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 36 is toegestaan;
    3. de aanvrager niet heeft aangetoond met gunstig gevolg een door Onze Minister erkend jachtexamen te hebben afgelegd;
    4. de aanvrager geen geldig bewijs van verzekering als bedoeld in artikel 54, zesde lid, heeft overgelegd;
    5. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid om te jagen of, voorzover van toepassing, van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen;
    6. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht;
    7. aan de aanvrager de bevoegdheid om te jagen is ontzegd bij een rechterlijke uitspraak, welke voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, en de tijd, voor welke die bevoegdheid is ontzegd, nog niet is verstreken of
    8. de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, dan wel wegens een feit strafbaar gesteld bij de Wet op de dierenbescherming of de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voorzover het gedragingen als bedoeld in hoofdstuk III van die wet, betreft, is veroordeeld of indien hij de vervolging deswege overeenkomstig de bepalingen van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht heeft voorkomen.
  2. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing voorzover de aanvrage een valkeniersakte betreft.
  3. Het bepaalde in het eerste lid, onderdelen b en d, is niet van toepassing voorzover de aanvrage een kooikersakte betreft.

Artikel 40

  1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de eisen vastgesteld, waaraan het in artikel 39, eerste lid, onderdeel c, bedoelde examen moet voldoen om te worden erkend. Deze eisen worden verschillend vastgesteld naar gelang het betreft de jacht met het geweer, met jachtvogels of met de eendenkooi.
  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 39, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is het afleggen van een jachtexamen niet vereist indien de aanvrager met gunstig gevolg een door de bevoegde autoriteit van een andere staat erkend jachtexamen heeft afgelegd en dat examen door Onze Minister als gelijkwaardig aan het in het eerste lid bedoelde jachtexamen is erkend.

Artikel 41

  1. Een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte wordt in ieder geval ingetrokken indien:
    1. de ter verkrijging van de akte verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat, waren de juiste gegevens verstrekt, de akte zou zijn geweigerd;
    2. blijkt dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 54, eerste lid, niet langer overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dat artikel is gedekt of
    3. de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
  2. Een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte kan worden ingetrokken indien:
    1. er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheid om te jagen misbruik maakt of
    2. de houder nalatig is te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht.
  3. De valkeniersakte kan voorts worden ingetrokken indien een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, om jachtvogels onder zich te hebben, is ingetrokken.
  4. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en de onderdelen b en c, is niet van toepassing ten aanzien van de valkeniersakte of de kooikersakte.

Artikel 42

  1. De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen van jachtakten berust bij de korpschef van het regionale politiekorps in de regio, waarin de woonplaats van de aanvrager is gelegen, of, indien deze niet woonachtig is in Nederland, bij de korpschef van het politiekorps in de regio Haaglanden.
  2. De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen tot intrekking van jachtakten berust bij de korpschef die de akte heeft verleend.
  3. De in het tweede lid bedoeld bevoegdheid komt tevens toe aan Onze Minister van Justitie in gevallen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onderdeel c.
  4. Tegen beschikkingen van de korpschef als bedoeld in het eerste en tweede lid staat administratief beroep open bij Onze Minister van Justitie indien de jachtakte is geweigerd of ingetrokken om redenen als bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onderdeel e, onderscheidenlijk artikel 41, eerste lid, aanhef en onderdeel c.

Artikel 43

De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen en intrekken van valkeniersakten en kooikersakten berust bij Onze Minister.

Artikel 44

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de akten, bedoeld in artikel 38. Tot deze regels behoren in ieder geval regels betreffende het betalen van een voor een akte verschuldigde geldsom waarvan de hoogte bij of krachtens die maatregel wordt vastgesteld, en betreffende de geldigheid en de inlevering van de akten.

Artikel 45

  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 39, eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan degene die geen woonplaats in Nederland heeft een jachtakte of een valkeniersakte verkrijgen, die geldig is gedurende zes opeenvolgende in de akte vermelde dagen.
  2. Een akte als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat hij gerechtigd is te jagen in het land waarin hij zijn woon- of verblijfplaats heeft.
  3. De in het eerste lid bedoelde akten zijn slechts geldig indien de houder zich bevindt in gezelschap van een in Nederland woonachtige houder van een geldige akte.

Afdeling 4. De uitoefening van de jacht

Artikel 46

  1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald in hoeverre de jacht op wild zal zijn geopend.
  2. De jacht wordt niet geopend gedurende het tijdvak van 1 februari tot 15 augustus, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het openstellen van de jacht met het oog op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen belangen.
  3. De jacht wordt niet geopend in de volgende gebieden of categorieën van gebieden:
    1. gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument dan wel gebieden waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen;
    2. gebieden die krachtens de op 2 februari 1971 te Ramsar tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Trb. 1975, 84), zijn aangemeld als watergebied van internationale betekenis;
    3. gebieden die krachtens richtlijn nr. 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) zijn aangewezen als speciale beschermingszone.
  4. Ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald in hoeverre de jacht slechts zal kunnen worden geopend.
  5. Gedeputeerde staten kunnen, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van wild vergen, de jacht voor de hele provincie of een deel daarvan, voor een bepaalde tijd sluiten.

Artikel 47

De jager dient het wild tegen onnodig lijden als gevolg van de uitoefening van de jacht te beschermen.

Artikel 48

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent hetgeen een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht.

Artikel 49

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de eisen waaraan jachtvelden waarop het genot van de jacht mag worden uitgeoefend, moeten voldoen.

Artikel 50

  1. Tot jagen geoorloofde middelen zijn:
    1. geweren;
    2. honden, niet zijnde lange honden;
    3. gefokte jachtvogels, te weten slechtvalken (Falco peregrinus) en haviken (Accipiter gentilis);
    4. eendenkooien;
    5. lokeenden of lokduiven, mits niet blind of verminkt;
    6. fretten;
    7. buidels.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kan het gebruik van de in het eerste lid genoemde middelen worden uitgesloten of beperkt. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende de eisen waaraan die middelen dienen te voldoen, alsmede betreffende het gebruik van munitie, waarbij ook rekening kan worden gehouden met belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn en milieu.
  3. Het is verboden zich ter uitoefening van de jacht in het veld te bevinden met andere dan tot jagen geoorloofde middelen.
  4. Degene die zich in het veld bevindt met een of meer tot jagen geoorloofde middelen, bedoeld in het eerste lid, alsmede met andere middelen waarmede kan worden gejaagd, wordt geacht zich daarmede ter uitoefening van de jacht in het veld te bevinden tenzij het tegendeel blijkt.

Artikel 51

Het is de houder van een jachtakte verboden een geweer te dragen op gronden waarop hij niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd is.

Artikel 52

Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70 en 72, is het de houder van een jachtakte of valkeniersakte slechts toegestaan gebruik te maken van geweren of jachtvogels voor het uitoefenen van de jacht of het schieten van kleiduiven.

Artikel 53

  1. Het is verboden te jagen:
    1. op wild waarop de jacht niet is geopend of in strijd met beperkingen waaronder krachtens artikel 46 de jacht is geopend;
    2. met andere dan de tot jagen geoorloofde middelen, bedoeld in artikel 50, eerste lid;
    3. met een geweer of een jachtvogel in een jachtveld dat niet voldoet aan de krachtens artikel 49 gestelde regels;
    4. op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paas- en pinksterdag, de beide kerstdagen en de hemelvaartsdag;
    5. op begraafplaatsen;
    6. voor zonsopgang en na zonsondergang;
    7. indien de grond met sneeuw is bedekt;
    8. op wild dat zich ten gevolge van hoge waterstand ophoudt op hoog gelegen gedeelten van het terrein;
    9. op wild voorzover dat zich bevindt in of in de nabijheid van wakken of bijten in het ijs;
    10. op wild voorzover dat als gevolg van onvoldoende bevedering niet in staat is te vliegen;
    11. op wild dat als gevolg van weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert;
    12. binnen een straal van 200 meter rond plaatsen waar voer of aas is of wordt verstrekt met als oogmerk wild te lokken;
    13. met het geweer in de bebouwde kommen der gemeenten en in de onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen;
    14. vanaf of vanuit een motorrijtuig dan wel een ander voertuig;
    15. vanaf of vanuit een vaartuig;
    16. vanuit een luchtvaartuig;
    17. met een geweer binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi;
      voorzover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur niet anders bepaald.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de uitoefening van de jacht aan andere beperkingen dan bepaald in het eerste lid, worden gebonden voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, of indien dit noodzakelijk is in verband met de instandhouding van wild of de veiligheid.
  3. Ieder, die door middel van een geregistreerde eendenkooi dieren, behorend tot soorten waarop met een eendenkooi mag worden gejaagd, heeft gevangen, is verplicht die dieren, tenzij zij na het vangen terstond worden gedood, onverwijld in vrijheid te stellen.

Afdeling 5. De verzekeringsplicht

Artikel 54

  1. Degene die met een geweer jaagt, is gehouden er zorg voor te dragen dat zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade waartoe het verrichten van die handelingen met gebruikmaking van een geweer aanleiding kan geven door een verzekering is gedekt in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels. De in de vorige zin bedoelde verzekeringsplicht betreft niet de aansprakelijkheid welke voor de jachthouder kan voortvloeien uit het niet-nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 37.
  2. De verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste lid, dekken van de houder van de jachtakte alsmede van ieder die in zijn gezelschap met een geweer jaagt, voorzover deze niet uit eigen hoofde een jachtakte behoeft.
  3. De verzekering moet niet alleen dekken de aansprakelijkheid van de verzekerden jegens derden, maar ook de aansprakelijkheid van de verzekerden jegens elkaar.
  4. De verzekering moet de aansprakelijkheid dekken ter zake van voorvallen, welke plaatsvinden gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode. De verplichtingen van de verzekeraar jegens de benadeelde eindigen slechts door verloop van de in de vorige zin bedoelde periode.
  5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verzekering en wordt een bedrag vastgesteld waarboven de verzekeringsplicht zich niet uitstrekt.
  6. De verzekeraar geeft aan de verzekerde een bewijs van de verzekering af, dat de aansprakelijkheid van de verzekerde overeenkomstig de bij en krachtens deze wet gestelde regels is gedekt. Onze Minister stelt het model van dit bewijs vast.

Artikel 55

  1. De benadeelde heeft jegens de verzekeraar, door wie de aansprakelijkheid volgens deze wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding tot het beloop van het in artikel 54, vijfde lid, bedoelde bedrag. Het teniet gaan van zijn schuld aan de verzekerde bevrijdt de verzekeraar niet jegens de benadeelde, tenzij deze schadeloos is gesteld.
  2. Indien er bij een ongeval meer dan één benadeelde is en het totaalbedrag van de verschuldigde schadeloosstellingen de verzekerde som overschrijdt, worden de rechten van de benadeelden tegen de verzekeraar naar evenredigheid teruggebracht tot het beloop van die som. Niettemin blijft de verzekeraar die, onbekend met het bestaan van vorderingen van andere benadeelden, te goeder trouw aan een benadeelde een groter bedrag dan het aan deze toekomende heeft uitgekeerd, jegens die anderen slechts gehouden tot het beloop van het overblijvende gedeelte van de verzekerde som.
  3. Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen. De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten overeenkomst was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon.
  4. Indien de overeenkomst een beding inhoudt dat de verzekerde persoonlijk voor een deel in de vergoeding van de schade zal bijdragen, blijft de verzekeraar niettemin jegens de benadeelde gehouden tot betaling van de schadeloosstelling die krachtens de overeenkomst ten laste van de verzekerde blijft.
  5. Iedere uit deze wet voortvloeiende rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar verjaart door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het feit waaruit de schade is ontstaan. Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen een verzekerde stuiten, stuiten tevens de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeraar. Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar stuiten, stuiten tevens de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekerde. De verjaring wordt ten opzichte van een verzekeraar gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de benadeelde. Een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen te rekenen vanaf het ogenblik waarop een van de partijen bij deurwaardersexploit of aangetekende brief aan de andere partij heeft kennis gegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt.
  6. De verzekerde moet aan de verzekeraar mededeling doen van ieder ongeval, dat aanleiding kan geven tot aansprakelijkheid van de verzekerde voor de bij dat ongeval verzekerde schade en waaruit voor de verzekeraar op grond van het eerste lid van dit artikel een verplichting tot schadevergoeding jegens de benadeelde zou kunnen ontstaan. De verzekeringnemer moet aan de verzekeraar alle door de verzekeringsovereenkomst voorgeschreven inlichtingen en bescheiden verschaffen. De overige verzekerden moeten aan de verzekeraar op zijn verzoek alle nodige inlichtingen en bescheiden verschaffen.

Afdeling 6. Eendenkooien

Artikel 56

  1. Eendenkooien die voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels en die op 1 april 1984 waren geregistreerd, worden op verzoek van de eigenaar elke vijf jaar opnieuw geregistreerd.
  2. De in het eerste lid bedoelde registratie, waarvan een bewijs wordt verstrekt, geldt voor vijf jaar, en wel van 1 april tot 1 april.

Artikel 57

Bij de registratie worden tevens geregistreerd de naam en het adres van de houder of houders van een kooikersakte, die volgens opgave van de eigenaar als kooikers zullen optreden.

Artikel 58

Gedurende het tijdvak waarin de jacht op eenden ingevolge het bepaalde krachtens artikel 46 is gesloten, is het verboden een geregistreerde eendenkooi vangklaar te houden.

Artikel 59

  1. Onze Minister stelt het opschrift vast dat dient te worden aangebracht op de palen waarmee de eigenaar van een geregistreerde eendenkooi de ingevolge zijn recht op afpaling bestaande afpalingskring van die kooi kan afpalen.
  2. Het is ieder ander dan de kooiker van een geregistreerde eendenkooi of degene die handelt met toestemming van die kooiker, verboden binnen de afpalingskring van die kooi handelingen te verrichten waardoor eenden binnen de afpalingskring kunnen worden verontrust.
  3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op handelingen verricht ter uitvoering van openbare werken noch op handelingen verricht bij het gebruik en onderhoud van hetgeen door die werken is tot stand gebracht, noch op handelingen verricht ter uitoefening van beroep of bedrijf, indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat de handelingen niet of op andere wijze dan wel op een ander tijdstip kunnen worden verricht.
  4. Degene die opdracht heeft gegeven tot uitvoering van de in het vorige lid bedoelde openbare werken, is verplicht de schade, welke uit de daartoe noodzakelijke handelingen voor het gebruik van de eendenkooi voortvloeit, aan de benadeelde te vergoeden.
  5. Het verbod, gesteld in het tweede lid, geldt niet, voorzover op 1 april 1977 een recht op afpaling niet bestond.

Artikel 60

 
.

/\
NaaR
BoVeN


Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/F&FWETHOOFD STUKVTITELII.htm

© StichtinG NatuurCentruM RotterdaM

WEBREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 28 april 2019

Titel
FLORA- EN FAUNAWET HOOFDSTUK V TITEL II

Beschrijving

Trefwoorden: