De Koedood
Herinneringen
aan een verdwenen natuurgebied
C. Beukelman
Nog
niet zo lang geleden is tussen Rotterdam en Rhoon
de rest van een mooi stukje natuur onder de
zandlaag van een nieuwe verkeersweg bedolven.
Alleen de oude molen is gebleven.
Omstreeks de dertiger jaren was hier een boeiend
planten- en vogelleven te vinden. Er groeide
volop Moeraskartelblad, Handekenskruid en Bittere
veldkers. Aalscholver en Visdiefje waren gewone
verschijningen en soms kregen we er een Ooievaar
of Roerdomp te zien.
In 1932, dus bijna veertig jaar geleden, heb ik
over dit terreintje iets geschreven in "De
Meidoorn" en "De Levende Natuur"
en als herinnering laat ik enkele gedeelten
hieruit volgen:
De Koedood
(1932)
Een oud watertje in de
onmiddellijke nabijheid van de bedrijvige
Maasstad dat, verstoppertje spelend tussen riet
en grienden, door de Pendrechtse polder kronkelt.
Op oude kaarten van een paar eeuwen terug is het
een brede rivierarm die het eiland IJsselmonde in
tweeën snijdt, doch langzamerhand dichtgeveend
en ingedijkt tot de tegenwoordige vorm
teruggedrongen en nog van betekenis als
opmaalboezem voor het overtollige polderwater.
Het is bijna 25 jaar geleden dat het mooiste
gedeelte van de Koedood door de Waalhaven werd
opgeslokt en dat een merkwaardig natuurgebied,
met een weelderige plantengroei en een rijk
vogelleven verloren ging.
Toch kunnen we in dit aardige riet- en
wilgenlandje, zoals we het tegenwoordig kennen,
nog veel interessante dingen beleven, als we
tenminste het geluk hebben dat de steen- en
ijzermassa's, die de snel ontwikkelende stad
steeds verder opschuift, voorlopig wat uit de
buurt blijven. Een fijne ontspanning om langs dit
stille water rond te zwerven en op de grens van
rumoer en gejaagdheid je even te verdiepen in de
grootheid der natuur, waar het schone, wondere
leven zich in velerlei vormen aan ons openbaart!
We zouden ons de Koedood moeilijk voor kunnen
stellen zonder de oude verweerde watermolen, die
daar droomverloren even buiten het dijkje staat
en met de knoestige knotwilgen zo'n
karakteristiek beeld vormt in dit typisch
Hollandse landschap. Verleden jaar (1931) hebben
we zijn tweede eeuwfeest gevierd en terwijl het
grote rad steeds nieuwe watermassa's de Koedood
indraaide heb ik met de oude molenaar, die
gelijktijdig 40 jaar aan zijn molen verbonden
was, in het lage vertrekje een stevige boom
opgezet over hoe het vroeger was.
Je kijkt hier ver de polder in, tot het uitzicht
wordt begrensd door de golvende, donkere lijn van
iepen, die boven de dijk opkruinen en met een
uitgestrekte boomgaard een mooie stoffering
aanbrengt in het vlakke land. Achter ligt het
water, soms verborgen tussen het hoge riet, waar
enige elzen reeds vaste grond onder de voeten
hebben gekregen en verspreid over de moerassige
gronden binnen het dijkje (de molenaar spreekt
altijd van "de ka") lage bosjes met
wilgen, elzen, populieren en essenhout,
doorstrengeld met winde, hop en bitterzoet.
Als in het prille voorjaar een nog winterse
doorzichtigheid de anders bijna niet te bereiken
plekjes open legt zijn de ijle wilgentakken reeds
met donzige kopjes bezet, stuiven de elzen en
hebben Klein hoefblad en Speenkruid het eerste
lentegoud uitgestippeld.
In de avondschemering komen uit de richting van
de stad de duizenden spreeuwen aan- gezet, die
bij de Oude Maas hun slaapplaatsen gaan
betrekken. Met het geluid van een windvlaag
ruisen ze over je heen en elke hoge
bomenhindernis "nemen" ze met dezelfde
gelijkmatige beweging. Eens telden we 23 van die
zakvormige, smal uitlopende spreeuwentroepen.
"Net grote flessen in de lucht" zegt
mijn zoontje en inderdaad, vooral op een afstand
is het geen slechte vergelijking.
Meermalen zien we de roeken een sperwer op de
vlucht jagen, de torenvalk "biddend"
boven het polderland of een opgeschrikte haas
neemt de benen en ziet er geen bezwaar in de
Koedood in te duiken om zich aan de overkant in
veiligheid te stellen. Uileballen liggen voor het
oprapen onder een rijtje knotwilgen, waar
steenuiltjes met scherp gekrijs zeer agressief
doen en soms snort met een schor
"sjeh-sjeh" een watersnip voor ons op
uit het moeras en gaat er in een zig-zag-vlucht
vandoor.
De Wilde eend heeft op een vreemde plaats tegen
het dijkje een groot aantal eieren gelegd, overal
in de lucht wiekelt de leeuwerik en het monotoon
gezang van onze polderkanarie, de Geelgors, is
ook present. Vooral in de morgen komen de
kieviten bij honderden overvliegen uit het westen
en elk jaar weer genieten we van het blanke
wiekenspel boven de weilanden.
Nu begint de grote ontplooiing met verrassende
snelheid door te breken en elke dag brengt ons
nieuwe kleuren, nieuwe geluiden, nieuwe vreugde.
Uit de gespleten stammen der knotwilgen hangen de
paarse guirlandes van Hondsdraf of kruipt de
Eikvaren te voorschijn en in de mishandelde
kruinen heeft de Paardebloem zijn lichtjes
ontstoken en staat er zelfs een vlierstruik in
bloei.
Op het wateroppervlak liggen blanke waterlelies
en gele plompen, juweeltjes van schoon- heid,
uitgestrooid tussen de grote glanzende bladeren
en tientallen roodgevinde voorntjes schieten
blinkend langs de oppervlakte. Met regelmatige
vleugelslag komt het elegante visdiefje, scherp
speurend, over het water, laat zich bliksemsnel
vallen en een glinsterende buit meevoerend wiekt
het verder. De hoge gestalte van de Blauwe reiger
ontbreekt bijna nooit. Onbeweeglijk staat hij
daar, als ging hem de hele zaak niets aan, maar
als de lange dolksnavel plotseling uitschiet
betekent dit meestal het einde van een vissen- of
kikkerbestaan. Ik heb wel eens met spanning
zitten toekijken, hoe een flinke paling langzaam
maar zeker naar binnen werd gewerkt. Ook komt de
Ooievaar soms een kijkje nemen, doch dit bezoek
wordt zeldzaam en de Roerdomp is vaker te horen
dan te zien.
Nog andere vogels die maling hebben aan
visserijbepalingen zijn de Aalscholvers. Elke dag
kunnen we de donkere vogelfiguren met
uitgestrekte nek hoog door de lucht zien roeien.
Zij gaan dan naar of komen terug van hun
operatieterrein, de Oude Maas en een enkele keer
willen ze de reis wel eens onderbreken, maken een
paar cirkels en komen in glijvlucht naar omlaag.
Als we ons verdekt opstellen zien we meteen hoe
ze aan de kost komen. Telkens wanneer zo'n
haaksnavel boven water verschijnt is de
spartelende vangst in een minimum van fijd
verdwenen en je staat verbaasd wat die vogels
kunnen verwerken.
De weldadige rust die er uitgaat van dit stukje
natuur wordt soms vaneengescheurd door een
geweldige K.L.M.-vogel, die bijna door de
wilgentoppen heen ronkt of door het bruine
stoomtramsliertje dat met schril gefluit voorbij
rammelt. De rietzangertjes laten zich echter niet
van de wijs brengen door deze moderne
lawaaimakers en haast onafgebroken werpen ze hun
melodieuze trillertjes in de warme zonnige
lentelucht.
Grote en kleine karekiet, die het de insecten met
hele families omveilig maken, komen niet
uitge-"karrrt" over het mooie wuivende
riet en hoog in een riettop, steeds op dezelfde
plaats, zit een Rietgors het tellen te leren,
maar kan het niet verder brengen dan een
"een-twee-drie-ie". Het zwarte petje,
dito das en hagelwit boordje verraden het
mannetje en de kijker heeft al gauw ook het meer
bruine verenpak van het vrouwtje uit zijn
omgeving opgevist.
Bij een hoop takkenbossen, waarin zijn nestje
verscholen ligt, zit Klein-jantje met parmantig
opgericht staartje en vergast ons op een
zangnummertje dat we van zo 'n liliputter niet
zouden verwachten. We vonden er ook de aardige
Heggemus, een vogeltje met een priemsnavel, een
insecteneter dus, dat niets heeft te maken met de
Huismus, die een kegelsnavel heeft. Verleden jaar
had een geelgorzenpaar er een nestje gebouwd.
Opmerkzaam gemaakt door het af en aanvliegen der
ouders ontdekte ik het in een kuiltje halverwege
de sloothelling, met vier jongen, net
grijs-blauwige beursjes, van binnen rood gevoerd
met gele sluiting. Om beurten kwamen mannetje en
wijfje naar het nest om de wijdgeopende bekjes
vol te stoppen. Bijna altijd langs dezelfde weg:
appelboom - wilgetakje - paaltje - rietstengel -
nest, na 5 tot 1 minuten. Totdat dit wondermooie
tafereeltje veranderde in een tragedie toen
plotseling een wezel binnen enkele ogenblikken
deze jonge levens vernietigde. Het gebeurde alles
zo onverwachts dat, vó6r ik tussenbeide kon
komen, het slanke roofdiertje reeds met één der
jongen was verdwenen. In het treurig overblijfsel
van het nestje lagen twee vormeloze hoopjes, het
vierde slachtoffer dreef in de sloot. Het
vrouwtje fladderde angstig kwetterend boven de
sloot en vlak bij me zat het mannetje met een
snavel vol voedsel op het paaltje..."
Tot
zover deze impressies van een veertig jaar
geleden in de beschouwende stijl van die tijd. Nu
zouden we er meer documentatie van maken. Lees
het dus als een "in memoriam" van één
der mooie plekjes die we in de loop der tijden in
onze omgeving hebben zien verdwijnen!
|