Kenmerken |
Soort |
Kleur |
Overige
veldkenmerken |
Paars, blauw, lila of wit |
Bloemen
paars of lila; hoofdjes en stengelsmeestal met
stekels; bladen groen of wit tot grijsviltig
behaard |
Composietenfamilie |
Bloemen
blauw of witachtig; plant kaal, blad leerachtig
en alleen op de rand met stekels, grijsgroen of
blauwgroen; stengels zonder stekels; hoofdje door
kelktanden zeer stekelig |
Kruisdistel |
Bladen
tegenoverstaand en bij de stengel met elkaar
vergroeid zodat er rondom de stengel een kuipje
onstaat of bladen zijn gesteeld; aan de onderkant
van het blad haakvormige stekels op de middenerf |
Kaardebol |
Paars, blauw, roze, lila |
Bloemen
blauwachtig tot lila; hoofdjes bol-of
halfbolvormig; bladen meestal ongedeeld en
lancetvormig |
|
Bloemen
lila tot roze; hoofdjes vrij vlak en met
stralende randbloemen; stengelbladen meestal
veerspletig |
Beemdkroon |
ieder
bloempje afzonderlijk heeft een eigen, 5-slippige
kelk daaronder met omwindselbladen; bladen langs
de rand licht gegolfd; sterk behaard |
Zandblauwtje |
Alle
bloempjes zonder kelk en ingesloten door een
gemeenschappelijk omwindsel; omwindselbladen
dakpansgewijs gerangschikt en aan de rand
franje-achtig ingesneden |
Composietenfamilie
(Centaurie) |
Stengel
onvertakt; bloem met 4 roze slippen en een
vliezige kelk |
Engels
gras |
Diverse
kleuren |
Bloemen
die bij nadere beschouwing zijn samengesteld uit
kleine buisachtige en/of lintvormige bloempjes.
Deze bloempjes staan zeer dicht op elkaar en
worden omgeven door een gemeenschappelijke krans
van omwindselblaadjes. De omwindselblaadjes staan
in één of in meer rijen en kunnen elkaar
dakpansgewijs bedekken; de omwindselblaadjes
kunnen wat los van elkaar staan; ze kunnen spits
of stomp zijn of uitlopen in een scherpe of
haakvormige top. De meeste soorten hebben
zaadpluis. Voorbeelden zijn: paardebloem,
margriet, madeliefje, zonnebloem, kamille en
klein hoefblad |
Composietenfamilie
|