.
.
.
.
Volgnr. |
Vraag |
Ga naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolg tabel |
1 |
a |
Kiempore duidelijk aanwezig;
pileocystiden aan- of afwezig. |
2 |
|
|
b |
Kiempore afwezig of onduidelijk;
pileocystiden of cystide-achtige elementen in hoedhuid aanwezig |
11 |
|
|
2 |
a |
Pileocystiden aanwezig:
kiempore tamelijk smal ( tot I ,2 µm) |
3 |
|
|
b |
Pileocystiden afwezig:
kiempore meestal breed. |
6 |
|
|
3 |
a |
Pleurocystiden afwezig ( soms zeer schaars en dan alleen bij de
lamelsnede );
steel alleen aan de apex zwak pruineus (= bepoederd)
|
|
Agrocybe vervacti (Fr.) Sing |
|
b |
Pleurocystiden aanwezig:
steel over gehele lengte pruineus tot granuleus (= korrelig) of
squamuleus (= met schubjes) |
4 |
|
|
4 |
a |
Ring
aanwezig;
hoed geelwit tot licht geelbruin,
sporen 8-12(-15) x 4,5- 6 µm |
|
Agrocybe cylindracea
(DC:Fr.) Maire |
|
b |
Ring
afwezig;
hoed licht of donker. |
5 |
|
|
5 |
a |
Pleurocystiden met lange vingervormige uitsteeksels;
sporen 8-10 x 4,5-6 µm;
hoed geelbruin, steel smal;
egaal lichtbruin tot geelbruin, soms met pseudorhiza ( =
"penwortel"), vaak vastgehecht aan sclerotium |
|
Agrocybe arvalis (Fr.) R. Heim & Romagn. |
|
b |
Pleurocystiden zonder uitsteeksels;
sporen 10-13,5(-15) x 5,5- 7 µm;
hoed okerbruin tot donkerbruin;
steel breed, bleekbruin, aan basis donkerbruin, nooit met
pseudorhiza of sclerotium |
|
Agrocybe putaminum
(Maire) Sing. |
|
6 |
a |
Velum
duidelijk aanwezig, meestal in de vorm van een ring
|
7 |
|
|
b |
Velum
afwezig of hoogstens enige kleine resten aan de hoedrand |
10 |
|
|
7 |
a |
Pleurocystiden afwezig;
cheilocystiden talrijk, regelmatig van vorm (lageniform), 20-45
x 8-14 x 1-8 x 2- 7,5 µm, snede daardoor steriel. geringde vorm
van |
|
Agrocybe pediades (Fr.) Fay. |
|
b |
Pleurocystiden vrij groot, maar schaars;
vaak twee typen cheilocystiden voorkomend: grote die meestal
utriform (= "zakvormig") zijn (35-64 x 12,5-33 x 7-20 µm) en
clavate elementen;
snede vaak steriel |
8
|
|
|
8 |
a |
Geur
en smaak neutraal;
hoed bleek;
ring vlak onder lamellen, spoedig verdwijnend;
sporen 10-15,0(-18) µm lang;
grootste type cheilocystiden meestal cylindrisch met
onduidelijke insnoering. |
|
Agrocybe dura (Bolt.) Sing. |
|
b |
Met
sterke meelgeur en -smaak;
hoed donkerder; ring of op z'n minst resten aanwezig;
sporen 7-11(-13) µm lang;
grootste cheilocystiden lageniform tot utriform |
9 |
|
|
9 |
a |
Lamelsnede meestal wit en steriel, twee typen cheilocystiden
voorkomend: grootste type lageniform tot utriform, kleinste type
clavaat;
ring stevig, blijvend, aan onderzijde aangehecht en meestal
opstijgend;
steel (13- )23-110 x 1.2-4(-6) mm;
hoedrand vaak doorschijnend gestreept. |
|
Agrocybe paludosa (J. Lange) Kühn. & Romagn.
|
|
b |
Lamelsnede hoogstens iets lichter dan lamelvlak en heterogeen (=
zowel basidia als cystiden aanwezig), alleen lageniforme tot
utriforme cheilocystiden aanwezig;
ring vaak vergankelijk, meestal aan bovenzijde aangehecht en
meestal hangend;
steel (35-)40-105 x (1.5-)2.5-11 mm;
hoedrand nooit gestreept |
|
Agrocybe praecox (Pers.:Fr.) Fay. |
|
10 |
a |
Pleurocystiden groot en opvallend;
sporen 8-11 x 4.5-6 µm, steel meestal over gehele lengte
pruineus tot granuleus, vaak sclerotium aanwezig;
hoedrand vaak doorschijnend gestreept. |
|
Agrocybe arvalis (Fr.) R. Heim & Romagn. |
|
b |
Pleurocystiden afwezig; sporen 11-15.5(-18.5) x 7.5-12(13) x
7-9(-11) µm;
steel hoogstens aan de top pruineus, sclerotium nimmer aanwezig;
hoedrand nooit gestreept |
|
Agrocybe pediades (Fr.) Fay. |
|
11 |
a |
Pleurocystiden afwezig of zeer schaars en dan nabij lamelsnede;
cheilocystiden regelmatig lageniform |
|
Agrocybe vervacti (Fr.) Sing. |
|
b |
Pleurocystiden aanwezig;
cheilocystiden variabel van vorm |
12
|
|
|
12 |
a |
Hoed
niet hygrofaan, geelwit tot licht geelbruin, meestal min of meer
gebarsten |
13 |
|
|
b |
Hoed
hygrofaan, nat donker geelbruin tot donkerbruin, droog
lichtbruin tot grijsbruin of geelbruin, nooit gebarsten
|
14 |
|
|
13 |
a |
Hoed
meestal groot tot zeer groot (15-110(-150) mm), vaak geelwit;
steel meestal met breed uitstaande ring;
sporen 8-12(-15) µm.
|
|
Agrocybe Cylindracea
(DC: Fr.) Maire |
|
b |
Hoed
zeer klein tot klein (3,5-15(-17) mm), lichtgeel tot geelbruin;
steel zonder ring;
sporen (6,5-)7-10(-12) µm. |
|
Agrocybe pusiola (Fr.) R. Heim. |
|
14 |
a |
Sporen
10,5-15 µm,
basidia meestal tweesporig (zie noot);
lamellen meestal met duidelijke lijsten aflopend;
steel meestal met ring;
hoed meestal slijmerig of kleverig, kleur zonder olijftinten,
tamelijk groot (17-70 mm) |
|
Agrocybe erebia (Fr.) Sing. |
|
b |
Sporen
6-8 µm,
basidia meestal 4-sporig:
lamellen hoogstens met korte tand aflopend;
steel zonder ring:
hoed nooit slijmerig, hoogstens glanzend, meestal met
olijftinten, zeer klein tot klein ((6-)10-30(-42) mm). |
|
Agrocybe firma (Peck) Sing. |
|