.
.
.
.
Volgnr. |
Vraag |
Ga
naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolgtabel |
1 |
a |
Cheliceren massief, naar voren
uitstekend, even lang als carapax, met gewricht
voor op en neer bewegen (als houweel).
Achterste spintepels met drie leden.
Suborde
ORTHOGNATHA (Mygalomorphae ), slechts twee
soorten in het gebied; uiterlijk onmiskenbaar |
|
ATYPIDAE |
TABEL |
b |
Cheliceren groot, klein of
uitstekend, maar met gewricht voor naar buiten en
binnen bewegen (als pincet).
Achterste spintepels nooit met meer dan twee
leden |
2 |
Onderorde
LABIDOGNATHA (Araneomorphae)
|
TABEL |
2 |
a |
Cribellum aanwezig voor de
spintepels (bij mannetjes gereduceerd).
Vrouwtje met calamistrum op metalarsus IV. |
3 |
Cribellate
spinnen |
TABEL |
! Deze structuren alleen bij
grotere soorlen zichtbaar; web van de algemene
soorten bestaat uit wollig cribellaat spinsel dat
in het begin blauwig is (Webben, p. 64-66) |
b |
Cribellum en calamistrum afwezig |
7 |
|
|
3 |
a |
Kopregio groot, gezwollen, met
karakteristieke ogenstand.
Vrouwtje fluwelig zwart;
mannetje vuurrood met zwarte stippen |
|
ERESIDAE |
TABEL |
b |
Niet als hierboven |
4 |
|
|
4 |
a |
Ogen dicht opeen;
achtermiddenogen met onregelmatige vorm.
Anale tuberkel met een zoom van lange gebogen
haren.
Bleke gelige spin met zwarte tekening Adult
2-2,5mm lang |
|
OECOBIIDAE |
TABEL |
b |
Niet als hierboven |
5 |
|
|
5 |
a |
Voor- en achterzijogen ver uit
elkaar;
metatarsus IV en calamistrum IV gebogen in
zijaanzicht |
|
ULOBORIDAE |
TABEL |
b |
Voor- en achterzijogen dicht bij
elkaar |
6 |
|
|
6 |
a |
Tamelijk grote spinnen, 5-15 mm.
Achterlijfstekening bij alle soorten ongeveer
hetzelfde.
Calamistrum met een dubbele rij borstels |
|
AMAUROBIIDAE |
TABEL |
b |
Abdomen of eenkleurig bruingrijs
zonder enig tekening, of met twee paar lichte
vlekken |
|
TITANOECIDAE |
TABEL |
c |
Kleine spinnen, 4mm of minder;
achterlijfstekening variabel, maar niet als
hierboven.
Calamistrum met een enkele rij borstels |
|
DICTYNIDAE |
TABEL |
7 |
a |
Spin met maar zes ogen,
gemakkelijk van boven zichtbaar, in een tamelijk
compacte groep.
Mannelijke bulbus nogal eenvoudig;
adult vrouwtje zonder epigyne Haplogyne spinnen |
8 |
|
|
b |
Spin met acht ogen, soms bij
elkaar in rijen (zijogen kunnen elkaar raken),
soms ver uiteen (sommige moeilijk te vinden).
Mannelijke palporganen complexer;
adult vrouwtje met epigyne Entelegyne spinnen |
9 |
|
|
8 |
a |
Kleine spin (1,5-2mm).
Egaal geel of rozerood.
Ogen in compacte groep die vrijwel even breed is
als de kop |
|
OONOPIDAE |
TABEL |
b |
Hele spin met scherpe tekening
op bleekgele achtergrond.
Carapax lijkt van boven bijna cirkelrond, hoog
gewelfd, ongeveer even groot als het abdomen |
|
SCYTODIDAE |
TABEL |
c |
Ogengroep vormt bijna een
cirkel.
Geen achterlijfstekening |
|
DYSDERIDAE |
TABEL |
d |
Ogen in drie groepen van twee.
Achterlijf meestal met een duidelijk patroon |
|
SEGESTRIIDAE |
TABEL |
9 |
a |
Carapax bijna cirkelrond, even
breed als lang.
Voormiddenogen veel kleiner dan de anderen, die
twee compacte groepen van drie vormen.
Poten extreem lang, tarsus met buigzame valse
segmenten |
|
PHOLCIDAE |
TABEL |
b |
Carapax van voren vierkant met
voorop vier grote ogen, verder naar achteren een
paar kleinere, één aan iedere kant |
|
SALTICIDAE |
TABEL |
c |
Spintepels vormen één dwarse
rij.
Trachee-openingen op eenderde tot halverwege van
spintepels naar epigastrale groeve.
Kleine spin |
|
HAHNIIDAE |
TABEL |
d |
Ogen vormen een zeshoek; de
kleine voormiddenogen pal vanboven soms niet
zichtbaar. Pootstekels erg lang |
|
OXYOPIDAE |
TABEL |
e |
Voorste spintepels veel groter
dan de rest en staand op een groot bleek
cilindrische uitsteeksel.
Voormiddenogen groter dan de anderen.
Achtermiddenogen klein en onregelmatig.
Abdomen vanboven donker, vanonder bleek |
|
ZODARIIDAE |
TABEL |
f |
Carapax vanvoren met een rij van
vier kleine even grote voorogen, vanboven niet
makkelijk te zien;
hierboven en achter een groter paar
achtermiddenogen en meer naar achteren een paar
achterzijogen van dezelfde grootte.
In vooraanzicht lijken het drie aparte rijen.
In bovenaanzicht snijdt een lijn door midden- en
zijachterogen de middellijn van de spin vóór
het carapax |
|
LYCOSIDAE |
TABEL |
g |
Voorkant van het carapax met een
rij van vier kleine ogen van gelijke grootte, in
bovenaanzicht goed zichtbaar;
hier boven en achter een wat groter paar
achtermiddenogen en meer naar achter een paar
achterzijogen van dezelfde grootte.
In vooraanzicht lijken het twee rijen.
In bovenaanzicht snijdt een lijn door midden- en
zijachterogen de middellijn op of achter de
voorkant van carapax
N.B.. Textrix (Agelenidae) heeft recurve van ongelijke
grootte en opvallend lange spintepels. |
|
PISAURIDAE |
TABEL |
h |
De schuine voorkant van het
carapax met rij van vier ogen van ongeveer
dezelfde grootte als in de sterk recurve
achterste rij.
Ogen dicht opeen, gescheiden door nauwelijks meer
dan hun diameter.
Carapax bleekgeel met een paar bruine
lengtestrepen |
|
ZORIDAE |
TABEL |
i |
Poot III en IV dik bezet met
lange dunne haren, heel anders dan bij poot I en
II, die alleen verspreide erg korte haren hebben.
Trachee-openingen net achter de epigastrale
groeve.
De enige soort leeft onder water |
|
AGYRONETIDAE |
TABEL |
j |
Trachee-openingen goed zichtbaar
halverwege de spintepels en de epigastrale
groeve. Abdomen vanboven met kenmerkende donkere
vlekken |
|
ANYPHAENIDAE |
TABEL |
k |
Poot I en II aan de binnenzijde
in bovenaanzicht met een serie naar voren
gerichte sterke gebogen stekels.
Hier tussenin zitten kleinere gebogen stekels.
In zijaanzicht lijken de metatarsi gebogen.
Abdomen met één of twee paar kleine knobbels,
soms moeilijk te zien |
|
MIMETIDAE |
TABEL |
l |
Achterste spintepels langer dan
de voorste en bestaand uit twee segmenten.
Middelste spintepels goed zichtbaar.
Een rij trichobothria, in lengte toenemend, op
iedere tarsus, welke ook drie klauwtjes heeft |
|
AGELENIDAE |
TABEL |
!In vrouwtjes Cryphoeca is dit alles
moeilijk te zien, maar dit betreft één kleine
soort met een zeer kenmerkend uiterlijk |
m |
Beschrijving 9a t/m 9l niet van
toepassing |
10 |
|
|
10 |
a |
Ogen zwart en kraalachtig bij
pal van boven bekijken (soms donker blauwgrijs)
en gewoonlijk omgeven door een bleker gebied |
11 |
|
|
b |
Ogen bleek of parelachtig bij
pal van boven bekijken (behalve voormiddenogen
die donkerder kunnen zijn) en vaak omringd door
een ring van zwart pigment |
12 |
|
|
11 |
a |
Achterste ogenrij in
bovenaanzicht recurf (naar achter gebogen), soms
bijna recht, maar nooit procurf (naar voren
gebogen). Veel soorten krabachtig, met poot I en
II langer en steviger dan de rest, andere niet
krabachtig |
|
THOMISIDAE |
TABEL |
b |
Achterste ogenrij in
bovenaanzicht licht procurf.
Alle ogen omringd door wit.
Vrouwtje geheel groen, mannetje op abdomen met
rode strepen op middellijn en opzij |
|
HETEROPODIDAE |
TABEL |
!Bekijk de ogen goed; het erg
harige mannetje van Heriaeus hirtus (Thomisidae) wordt soms verkeerd
gedertermineerd als Micrommata
virescens
(Heteropodidae). |
12 |
a |
Tarsi met drie voetklauwtjes,
een bovenste paar en een ongepaard middelste
klauwtje, goed zichtbaar en niet schuilgaand
achter haarbosjes;
soms ook met hulpklauwtjes |
15 |
|
|
b |
Tarsi maar met twee klauwtjes,
die soms schuilgaan achter haarbosjes |
13 |
|
|
!De klauwtjes kunnen bij grote
soorten met een loep te zien zijn, maar zijn bij
andere soorten zo niet zichtbaar. Als de spin in
een web zat, zal hij drie klauwen hebben. Als hij
vrij rondliep, of onder een steen zat of in een
gesponnen cel zonder signaaldraad, en als hij een
langwerpig lichaam met muisachtige beharing of
iridescentie heeft, dan zijn er vrijwel zeker
twee klauwtjes. De nog volgende families met twee
klauwtjes (Gnaphosidae, Clubionidae en Liocranidae) en deze even bekijken maakt
het je mogelijk verder te gaan. Als de spin hier
niet op lijkt, kan het een webspin zonder web
zijn (vooral mannetjes) of een soort met drie
klauwen die helemaal geen web meer maakt. |
13 |
a |
Voorste spintepels cilindrisch,
iets langer dan de achterste, en wat uit elkaar
staand zodat hier tussen de middelste spintepels
goed zichtbaar zijn. Middenachterogen meestal
ovaal of onregelmatig van vorm
(rond bij Scotophaeus en sommige Zelotes) |
|
GNAPHOSIDAE |
TABEL |
b |
Voorste spintepels cilindrisch
of kegelvormig, dicht bij elkaar, het zicht op de
middelste spintepels ontnemend.
Achterste spintepels vaak iets langer en soms
tweeledig.
Achtermiddenogen cirkelrond. |
14 |
|
|
!Spintepels bij de meeste
soorten goed zichtbaar, maar niet bij Micaria, waar de kenmerkende ogen ook
te klein zijn om goed te kunnen zien. Deze
iriserende mierachtige spinnen zijn in het veld
makkelijk te herkennen, maar vergelijk ook Phrurolithus en Steatoda
phalerata |
14 |
a |
Totale breedte van het ogenveld
minstens de helft van de grootste breedte van het
carapax.
Labium duidelijk langer dan breed |
|
CLUBIONIDAE |
TABEL |
b |
Totale breedte van het ogenveld
minder dan de helft de grootste breedte van het
carapax.
Labium even breed als lang |
|
LIOCRANIDAE |
TABEL |
c |
Totale breedte van het ogenveld
iets minder dan de helft van de grootste breedte
van het carapax.
Labium duidelijk langer dan breed.
De enige Europese soort heeft geen stekels op de
poten |
|
CORINNIDAE |
TABEL |
15 |
a |
Volwassen spin 1,7mm of minder.
Voormiddenogen erg klein, soms afwezig;
de rest groter en in twee groepen van drie.
Abdomen van mannetje met oranjebruine scuta,
zowel dorsaal als ventraal |
16 |
|
|
b |
!De ogen van deze kleine spinnen
zijn met een loep niet te zien, maar wel de scuta
van mannetje.
Twee soorten.
Het vrouwtje van Comaroma simoni is met een loep te herkennen,
maar dat van Pholcomma gibbum niet;
ga bij twijfel naar |
17 |
|
|
c |
Volwassen spin soms kleiner
1,7mm soms veel groter.
Ogen meer gelijk van grootte;
onderlinge afstanden gelijker.
Abdomen niet met zowel dorsaal als ventraal
scutum |
17 |
|
|
16 |
a |
Alle tibiae met twee stekels.
Vrouwtjes met bol donker abdomen.
Mannetje met tussen de scuta van het abdomen geen
sigilla
Pholcomma |
|
Pholcomma
(THERIDIIDAE) |
TABEL |
b |
Tibiae zonder stekels.
Abdomen van het vrouwtje gelig maar bedekt met
talrijke oranjebruine sigilla en ventraal met een
oranjebruin scutum.
Mannetje met tussen de scuta van het abdomen veel
kleine oranjebruine sigilla |
|
Comaroma
ANAPIDAE |
TABEL |
17 |
a |
Tarsus IV aan de onderkant met
een kam van gezaagde borstels.
Poten met erg weinig stekels;
een of twee op iedere patella, twee op iedere
tibia, geen op de femora.
Meeste soorten met een achterlijfstekening, of
minstens wat lichte vlekken, maar een doodenkele
is egaal donkergrijs |
18 |
|
|
b |
Tarsus IV aan de onderkant
zonder kam van gezaagde borstels.
Poten bij soorten met een tekening meestal met
veel stekels en met minstens een prolaterale
stekel op femur I, maar veel soorten met een
egaal grijs-zwart abdomen hebben erg weinig
stekels |
19 |
|
|
!De kam van gezaagde borstels
kan erg moeilijk te zien zijn, zelfs-bij kleine
soorten en mannetjes - als men sterke vergroting
gebruikt. Dan kan het volgende helpen, zowel bij
gebruik van loep als binoculair.
Als de spin uit een wielweb kwam of een vlak
matje (met eventueel kriskras-ophangdraden
erboven), ga dan verder bij 19.
Bij een ruimtelijke web dat vooral uit schijnbaar
ordeloos in alle richtingen lopende draden
bestaat (zonder duidelijk matje), ga dan verder
bij 18.
Als de soort één of meer stekels op femur I
heeft, dan heeft de soort geen tarsale kam, en ga
verder bij 19.
Bij geen stekels op femur I en een
achterlijfstekening: vergelijk de afbeeldingen
van Pachyngnatha, Cyclosa conica en Frontinellina, welke geen van allen een
tarsale kam hebben. De zeldzame Neriene radiata heeft geen stekels op femora
maar heeft een onmiskenbaar web. Als het geen van
deze gevallen betreft, ga dan verder bij 18.
Als de spin grijs of zwart zonder enige tekening
of lichtere delen is, kan hij toch een tarsale
kam hebben, maar alleen als het een Dipoena, Robertus,
Pholcomma, Theonoe is of de soort Enoplognatha
thoracica.
Als het
deze niet is, is het een Dwergspin (deel van de Linyphiidae).
Al is dit alles nogal een zijspoor bij de tabel,
het is goed om er aandacht aan te besteden, zo
leert men al in het begin twee bekende valkuilen
kennen. |
18 |
a |
Voorrand van het labium
duidelijk gezwollen.
De enige soort heeft een karakteristiek uiterlijk
en genitalia die met een loep te herkennen zijn |
|
NESTICIDAE |
TABEL |
b |
Voorrand van het labium niet, of
nauwelijks, gezwollen |
|
THERIDIIDAE |
TABEL |
19 |
a |
Maxillae veel langer dan breed
(omdat ze vaak naar beneden uitsteken, kan het
nodig zijn ze iets van achter te bekijken).
Maken meestal een wielweb;
sommigen maken adult geen web meer |
|
TETRAGNATHIDAE |
TABEL |
b |
Maxillae niet of nauwelijks
langer dan breed |
20 |
|
|
20 |
a |
Kleine spin (adult1,5-3mm);
abdomen bolvormig, opvallend zilverig met
netvormig en andere tekening.
Femur I in zijaanzicht tweemaal zo dik als femur
IV.
Eén enkele, zeldzame soort (Theridiosoma
gemmosum).
(Wees zeker van volwassenheid en andere kenmerke;
jongen van sommige wielwebspinnen lijker er wel
op en andere soorten kunnen enkele van deze
kenmerken hebben.)
Het wielwebje is in het centrum zo gespannen dat
het een omgekeerde paraplu lijkt |
|
THERIDO
SOMATIDAE |
TABEL |
b |
Spin heeft niet al deze
kenmerken tegelijk |
21 |
|
|
21 |
a |
In vooraanzicht is de hoogte van
de clypeus meestal minder dan tweemaal de
diameter van een vooroog (behalve bij Cercidia
prominens).
Cheliceren aan de basis opzij met een
gewrichtsknobbel, maar zonder
stridulatie-richels.
Tarsi naast de drie klauwtjes met hulpklauwtjes.
Maken een wielweb |
|
ARANEIDAE |
TABEL |
b |
In vooraanzicht is de hoogte van
clypeus meestal groter dan twee maal de diameter
van een vooroog (behalve bij Tapinopa
longidens
en Poeciloneta
variegata).
Cheliceren opzij vaak met stridulatie-richels
maar zonder gewrichtsknobbel.
Tarsi alleen met drie klauwtjes, zonder
hulpklauwtjes.
Sommigen hebben een duidelijk achterlijfspatroon
en maken horizontale matwebben;
de spin hangt aan de onderkant daarvan;
anderen hebben een egaal grijs-zwart abdomen
("Dwergspinnen") en maken erg kleine
matwebjes |
|
LINYPHIIDAE |
TABEL |