.
.
.
.
.
.
.
.
/\
NaaR
BoVeN
|
Paddestoelenbeheer
in bossen |
/\
NaaR
BoVeN |
Paddestoelenbeheer in bossen |
|
Uit: Coolia
Meer dan de helft van de inheemse soorten
paddestoelen komt in bossen voor.
Er bestaan grote
verschillen tussen de paddestoelenflora van bossen op
zandgrond en kleigrond, bossen op natte en droge grond en
loof- en naaldbossen.
Het optimale beheer voor de paddestoelenflora is echter
in de meeste van deze bossen ongeveer gelijk.
In jonge bossen, waar nog weinig bladophoping heeft
plaatsgevonden, domineren boombegeleiders. Naarmate het
bos ouder wordt neemt eerst het aandeel van
bladafbrekende soorten toe en daarna ook het aandeel van
houtafbrekende soorten.
Boombegeleiders blijven vooral aanwezig op plekken waar
zich weinig strooiselophoopt, zoals hellinkjes, padranden
en bosranden. De aanwezigheid van een gesloten mosdek is
dikwijls een goede aanwijzing voor strooiselarme en
paddestoelenrijke plekken.
Wie wat extra's wil doen voor de paddestoelen kan vaak
volstaan met kleine aanpassingen van het beheer.
In onderstaande tabel worden daartoe adviezen gegeven. In
kolom 'gunstig' staan beheersmaatregelen die gunstig zijn
voor de paddestoelen; in de kolom 'ongunstig' staan de
ingrepen die een negatief effect hebben op de
paddestoelenflora.
De beheerder beslist uiteraard zelf over de inpasbaarheid
van de genoemde maatregelen.
Beweiding
van oude, ongestoorde of korstmosrijke bossen
Dichte opslag van esdoorn, vogelkers en rododendron
bestrijden
Het
grootste deel van het bos in Nederland is nog tamelijk
jong. Bovendien werd tot ver in de twintigste eeuw
bladmateriaal en hout uit het bos verwijderd. Hierdoor
waren deze bossen rijk aan boombegeleiders.
Door het ouder worden van het bos, door het achterwege
blijven van de verwijdering van strooisel en hout en door
een versnelde strooiselophoping als gevolg van verzuring
en vermesting is het aandeel boombegeleiders snel
afgenomen en zijn strooiselafbrekers en houtbewoners
toegenomen.
Erg arm aan paddestoelen zijn bossen met een dichte
ondergroei van bramen, stekelvarens, sneeuwbes, klimop,
grassen en andere hoge kruiden of lage struiken. Deze
dichte ondergroei is meestal een gevolg van verdroging,
verzuring of vermesting.
Voor bospaddestoelen zijn vooral de samenstelling van de
bodem, de vochtvoorziening en de boomsoort van belang.
Vooral op arme (zand- )bodems komen veel boombegeleiders
voor. Echter, verzuring en stikstofophoping hebben ervoor
gezorgd dat veel gevoelige soorten sterk achteruit zijn
gegaan, bijvoorbeeld de Hanenkam of Cantharel (Cantharellus
cibarius). Op rijke (klei-)bodems staan weer andere
soorten boombegeleiders, maar strooiselafbrekers komen
hier naar verhouding meer voor. Vooral op kalkrijke, met
grove humus gemengde bodems kunnen veel soorten
Parasolzwammen en Aardsterren voorkomen.
Boombegeleidende paddestoelen kunnen gebonden zijn aan
één boomsoort of juist bij heel veel boomsoorten
voorkomen. Naaldbomen hebben grotendeels andere
boombegeleiders en de soortenrijkdom is het grootst op
niet te zure bodems. Slechts enkele boomsoorten hebben
nauwelijks boombegeleiders, zoals es, esdoorn, kers,
lijsterbes, hulst en taxus.
In natte
bossen komt een geheel afwijkende paddestoelenflora voor,
die gevoelig is voor veranderingen in zowel
waterkwaliteit als waterkwantiteit. Vooral
elzenbroekbossen en wilgenbroekbossen kunnen erg rijk aan
bijzondere soorten zijn. Regelmatig overstroomde bossen
en grienden in de uiterwaarden van de grote rivieren
daarentegen zijn meestal soortenarm.
Zie voor duinnaaldbossen het pamflet 'Paddestoelenbeheer
in de duinen'.
Nadere
informatie
Met vragen en voor adviezen kan men terecht bij
de Commissie Paddestoelen en Natuurbehoud
Post: M. Nauta, Einsteinweg 2, 2300 RA Leiden; tel.:
071-5274731;
e-mail: Nauta@nhn.leidenuniv.nl .
Bezoek ook eens de website van de Nederlandse
Mycologische Vereniging: http://www.sci.kun.nVmlf/nmv
.
/\
NaaR
BoVeN
Vragen, correcties, aanvullingen of tips
ontvangen wij graag per E-MAIL.
|