Als U in de nazomer of herfst in het
Kralingse Bos wandelt zult U, als U tenminste
iets verder kijkt dan Uw neus lang is, zeker de
Spitsschubbige parasolzwam ontdekken. De
wetenschappelijke naam is Lepiota
acutesquamosa. De geslachtsnaam
Lepiota is afgeleid van het Griekse lepis, d.w.z.
schub; de soortnaam is Latijn: acutus betekent
scherp, puntig; squamosus betekent geschubd. Het is een gemakkelijk
te herkennen paddestoel. De hoed is vrij groot,
kan een diameter bereiken van 14 cm. maar is
meestal kleiner. De kleur is bruin, talrijke
kleine donkere schubjes bedekken de hoed. Deze
schubjes staan rechtop en zijn spits. De steel is
stevig, tot 10 cm. lang en draagt in het bovenste
gedeelte een ring. Onderaan is de steel
knolvormig verdikt. onderaan de hoed vindt U de
plaatjes. Ze zijn wit. Als U er eens op let zult
U exemplaren vinden waarvan de plaatjes onvertakt
zijn, terwijl pij andere exemplaren tussen de
onvertakte plaatjes vertakte
(gevorkte)-voorkomen. Deze laatste exemplaren
worden wel eens als een aparte soort beschouwd,
die dan Lepiota aspera moet heten. Maar
de geleerden zijn het er niet over eens of dit
kleine verschil nu wel voldoende is om een andere
soort af te splitsen.
Als U een jong,
nog niet volgroeid exemplaar vindt zult U zien,
dat de plaatjes afgedekt zijn door een vlies, een
zgn. velum. Bij het verder uitgroeien van de hoed
laat dit vlies los van de hoedrand en blijft als
een ring op de steel achter. De plaatjes bereiken
de steel niet, ze zijn vrij.
In de boeken
vindt U verschillende appreciaties omtrent de
eetbaarheid van de soort. In sommige staat
vermeld dat hij eetbaar is maar niet smakelijk,
in andere eetbaar? Met een vraagteken. In ieder
geval is hij niet giftig. Ik had zelf wel eens
willen proberen hoe het nu met die eetbaarheid is
gesteld, maar de geur van de zwam heeft mij er
altijd van weerhouden. Ruikt U er maar eens aan :
een ondefinieerbaar vies luchtje.
Enige tijd
geleden zag ik in het Bos twee mannen die de
parasolzwammen liepen te verzamelen. Ik sprak
toen de eerste man aan om te vragen wat ze met
die zwammen gingen doen. Hij antwoordde in een
onbegrijpelijk taaltje, waarop ik naar de tweede
ging, die een enigszins verhaspeld Nederlands
sprak. Ik maakte uit zijn gebrabbel op, dat het
om de eterij ging. Het bleken Russen te zijn, die
in Rotterdam werkten. Nu zijn paddestoelen op het
Russische platteland veel meer een volksvoedsel
dan hier. Het was dus begrijpelijk dat ze hun
oude liefhebberij hier wilden uitleven. Wat mij
in- teresseerde was de vraag hoe ze nu eigenlijk
smaakten. Het antwoord was een enthousiast
"lekker, veel lekkerder dan
champignons". Ik maakte hen opmerkzaam op de
vieze geur. "Geen bezwaar, beter dan
champignons", anders kon ik niets uit hen
krijgen. Ziezo, dat weten we nu. Als U de proef
eens neemt dan hoor ik het resultaat wel, want
ondanks de verzekering van onze Russen ben ik er
nog niet toe kunnen komen ze zelf te
proberen. Het is de vraag of een Rus en een
Nederlander wel dezelfde smaak hebben!
|