MOSSEN
  NATUURSTUDIE
SPOREPLANTENSTUDIE
MOSSENSTUDIE

Het leven op aarde
Zes rijken
-
Biota
Eukaryota
Plantae
Viridaeplantae


Determineertabel kiezen

.

2004

.
Afdeling
Bryophyta, Mossen
Algemene determineertabel
.
- NatuurCentruM RotterdaM -
.
SYSTEEMOVERZICHT SYNONIEMEN KENMERKEN WAARNEMINGEN SITEARTIKELEN
DETERMINEERTABEL NAAMLIJSTEN AFBEELDINGEN INVENTARISATIES LITERATUUR
BIJZONDERHEDEN COLLECTIES BIOLOGIE VERSPREIDING WEBLINKS
TAXONOMISCHE RANGEN   WOORDENLIJST    
Cursussen
WERKEN MET DE MICROSCOOP VOOR NATUURLIEFHEBBERS
NATUURPLEZIER MET MOSSEN VERZAMELEN, PREPAREREN EN DETERMINEREN

.

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Afdeling Bryophyta, Bladmossen /\
NaaR
BoVeN
Algemene determineertabel

Met deze algemene tabel leer je vooral de praktische hoofdgroepen van Blad- en Levermossen kennen.
Het vraagt de nodige oefening om deze groepen goed te leren herkennen.
De uitzonderingen zijn een stuk lastiger.
Je doet er goed aan, deze terdege te bestuderen aan de hand van afbeeldingen en herbariummateriaal.
Pas daarna kan je direct met de aparte groepen beginnen.

Volgnr. Omschrijving Afbeelding Ga naar
Volgnr. Taxon Vervolg tabel
1 a Er is een sporenkapsel aanwezig.   2    
b Er is geen sporenkapsel aanwezig.   10    
Deze onderscheiding is gemaakt om praktische redenen; het bepalen van de groep is veel gemakkelijker als er een rijp sporenkapsel is. De gesteelde broedknopdragers van Knopjesmos, Aulacomniurn androgynum, worden wel eens voor sporenkapsel aangezien, maar ze verschillen ervan doordat het hoofdje een korrelige structuur heeft.
Korstmossen, Lichenes, zijn terloops vermeld onder de tweede mogelijkheid en niet onder de eerste; de opvallende rode vruchtlichamen van Rood Bekertjesmos, Cladonia coccifera s.l. en van de Heikorst, Baeornyces, zijn niet opgenomen.
2 a Sporenkapsel aan de onderkant van de kop van speciale dragers, parapluvormig of gesteeld-kegelvormig, die de weefselstructuur van het thallus voortzetten, nl. de bovenkant met een ruitvormige tekening en een puntje (huidmondje) in elk ruitje.     Orde
Parapluutjesmos-orde
Marchantiales
TABEL
b Sporenkapsel niet aan sporenkapsel-dragers;
geen ruitvormige structuur met puntjes aan de bovenkant.
  3    
3 a Sporenkapsel bij rijpheid met 4 of 2 kleppen openspringend.   4    
b Sporenkapsel opengaand door middel van een deksel.     Onderafdeling
Bladmossen
Musci
TABEL
c Sporenkapsel niet met kleppen of deksel opengaand, maar onregelmatig openspringend   7    
4 a Sporenkapsel zeer lang wordend (tot 5 cm of zelfs nog langer), vanaf de top in 2 kleppen splijtend terwijl de groene basis nog kan doorgroeien (lijkt sprekend op gras-kiemplantje);
plant thalleus, min of meer rozetvormig;
cellen met een klein aantal grote vlakke chlorophyl-lichamen
    Afdeling
Hauwmossen
Anthocerophyta
TABEL
b Sporenkapsel korter, hoogstens 4 mm, gesteeld (kapselsteel kan heel verschillend van lengte zijn: 2-80 mm), niet aan basis doorgroeiend   5    
5 a Sporenkapsel met 4 spleten openend, zó dat de 4 kleppen aan de top samenhangen;
plant klein (zelden stengel langer dan I cm), rechtop, zwart (buitenlandse vormen soms donkerrood);
bladen in meer dan 3 rijen ingeplant, smal, lancetvormig, ééntoppig;
op grote granietblokken, speciaal van hunebedden:
    Klasse
Hunebedmossen
Andreaeopsida
TABEL
b Sporenkapsel geheel in 2 of 4 kleppen openspringend, kleppen aan de top vrij, sporenkapsel meestal zuiver bolvormig en zwart, soms cilindrisch, soms groen, na openspringen vaak een bruin kruisje vormend van de 4 kleppen; kapselsteel glazig wit, dikwijls lang, snel verwelkend;
plant klein of matig groot (Stengel soms tot 10 cm), thalleus of folieus, in het laatste geval met 2 of 3 rijen bladen (in enkele soorten zijn de berg gecompliceerd, waardoor er 4 of 5 rijen lijken te zijn, maar de plant is dan duidelijk dorsiventraal):
 
6
Onderafdeling
Levermossen
Hepaticae
TABEL
6 a Plant folieus (stengel met b):     Orde
Bebladerde
Levermossen
Jungermanniales
TABEL
b Plant thalleus (rozetten, vertakte stroken, enz.):   7 Onderklasse
Thalleuze
Levermossen
Marchantiidae
TABEL
7 a Plant thalleus, soms met bladachtige aanhangsels. Thallus homogeen op doorsnede, zonder poriën of luchtkamers.
Rhizoiden glad.
Archegoniëm en antheridiën ingezonken in het thallus, aan thallusranden of aan de thallusonderzijde, de archegoniën vaak omgeven door een involucum.
    Orde
Boomvorkjes-orde
Metzgeriales
TABEL
b Thallus op doorsnede tweeslachtig: dorsaal uit groen weefsel met luchtkamers en poriën, ventraal uit kleurloos weefsel met onder meer oliecellen. Rhizoiden glad of gestippeld.
Archegoniën en antheridiën zittend op het thallus of op gesteelde dragers of ingezonken.
Sporofyt gesteeld en al of niet met elateren
    Orde
Parapluutjesmos-orde
Marchantiales
TABEL
8 a Sporenkapsel met huikje van bladmostype, sporenkapsel bolrond of ovaal, tussen de topblad;
kapselsteel afwezig of zeer kort;
bladen in meer dan 3 rijen.
    Topkapselmossen
met zittend kapsel
TABEL
b Sporenkapsel niet met bladmoshuikje;
plant thalleus.
  9    
9 a Sporenkapsel in peervormige blaasjes, in groepjes bijeen op klein rozetvormig thallus (5-15 mm doorsnee);
op löss:
    Orde
Blaasjesmos-orde
Sphaerocarpales
TABEL
b Sporenkapsel geheel in thallus-stroken verborgen, als zwarte puntjes zichtbaar:     Watervorkjes-familie,
Ricciaceae
TABEL
c Sporenkapsel aan de onderkant van het uiteinde van fu-stroken in zwartpurper tweekleppig omhulsel;
thallus-bovenkant met zwakke ruitstructuur, wel duidelijke huidmondjes;
op kalk, in holle wegen in kalkstreken:
    Wiggemos,
Targionia hypophylla
 
10 a Plant thalleus (geen duidelijke stengel met regelmatig gevormde b, maar rozetten, vertakte stroken of andere vormen; soms bladachtige schubben aanwezig)   11    
b Plant folieus, bestaande uit stengel met regelmatig geplaatste en gevormde bladen   16    
11 a Plant grijs, soms geel, oranje, bruin of zwart, ook wel grijsgroen of blauwgroen maar dan met witte of grijze onderkant;
micr bestaand uit dicht vervlochten schimmeldraden met groene of blauwgroene wiercellen (soms draden ertussen);
thallus zeer verschillend van vorm (korsten op bomen, stenen of grond, bekertjes, ronde rozetten, vertakte stroken, of rechtop staande struikachtige structuren)
    Korstmossen
Lichenes
TABEL
b Plant (in normale toestand) heldergroen, microscopisch bestaand uit normaal celweefsel
(soms alleen uit celdraden of celplaten, geen schimmeldraden vlechtwerk)
  12    
c Plant kleurloos of bruin, celklompen of celweefsel verborgen in humus groeiend   15    
12 a Plant bestaand uit een dicht matje van cel-draden, gewoonlijk sterk vertakt (loep);
de bruine draden die in de grond dringen of vlak tegen het substraat aan liggen hebben (micr) scheefgeplaatste dwarswanden
    Protonema-stadia van Bladmossen
Bryophyta
 
Deze protonema-matjes komen vaak voor op beschaduwde vochtige plaatsen, b.v. langs greppels en leemhoudende zandwandjes, op hout en op stenen; in de regel kan men de bijbehorende mosplantjes wel vinden. Lichtgroen van kleur zijn de matjes van Viltmuts, Pogonatum en Rimpelmos, Atrichum op lemig zand en van Peermos, Pohlia op vochtige randen van akkers; donkergroen tot bruin die van Dikgezoomd Rondblad-Sterremos, Rhizomnium punctatum op vochtig hout, steen, natte greppelwanden; en tenslotte is het bij Eendagsmos, Ephemerum een belangrijker groeistadium dan de zeer kleine mosplant zelf. Het wier Vaucheria kan op klei en slootkanten matjes vormen die veel op protonema lijken, maar dit heeft lange glanzende draden zonder dwarswanden.
b Plant bestaand uit celplaten zonder verdere structuur (geen nerf of zoom)   13    
c Plant bestaand uit meer dan 1 cellaag (event.. alleen in de nerf)   14    
13 a Celplaat hartvormig (inbochting aan de top), met aan de basis een bundel rhizoïden ('wortelharen') waartussen antheridium en archegonium gevormd worden (micr):     Prothallia van
Varens,
Filicopsida
TABEL
b Celplaatje cirkelrond
(groeiend op normaal protonema;
vaak zijn er ook jonge bebladerde planten te vinden)
    Protonema-schijfjes van Viertandmos,
Tetraphis pellucida
 
c Cel-plaatje onregelmatig-langwerpig     Protonema van
Veenmossen
Sphagnum
 
Deze zijn wel gekweekt, maar we hebben ze nog nooit in de natuur waargenomen. Ook de protonema-stadia en de kiemende broedkorrels van Thalleuze Levermossen, vormen onregelmatige celplaatjes, die men het beste kan Ieren kennen door broedkorrels van b.v. Parapluutjes- mos, Marchantia, op te kweken.
14 a Plant onregelmatig half-bolvormig, met uitstulpingen waarin antheridia en/of archegonia gevormd worden (micr)     Prothallia van Paardenstaartsoorten
Equisetum
 
Hoewel zeldzaam, kunnen deze prothallia in het voorjaar gevonden worden aan vochtige randen van akkers of in geschoonde greppels; ongetwijfeld zijn ze bij systematisch onderzoek ook op andere standplaatsen te vinden en in andere seizoenen. :
b Plant vlak     Thalleuze Levermossen
Marchantiidae
TABEL
15 a Plant onregelmatige langwerpige celklompjes vormend; in humus:     Prothallia van Wolfsklauwsoorten
Lycopodium
 
b Thallus vlak, vertakte stroken vormend, in humus en mos verborgen als een kleurloos Vetmos, Riccardia     Cryptothallus mirabilis  
16 a Bladen in meer dan 3 rijen ingeplant en niet in één vlak samengedrukt     Bladmossen
Bryophyta
TABEL
b Bladen in 2 of 3 rijen ingeplant, ofwel in één vlak liggend ('samengedrukt')
(in één geval zijn de 3 rijen beperkt tot het onderste stengel-deel; zie 28-)
  17    
17 a Bladen in één vlak samengedrukt, maar niet in 2 rijen liggend (de toppen van sommige bladen liggen aan de bovenkant en van andere aan de onderkant);
vertakking van Slaapmos-type
    Platmossen
en andere
Platte Slaapmossen
TABEL
b Bladen in 2 rijen ingeplant, of althans liggend
(
de toppen van bijna alle bladen liggen aan de zijranden)
  18    
c Bladen in 3 rijen ingeplant   20    
18 a Nerf afwezig; bladen 2- tot meertoppig, soms ook 2-delig (onder- en bovenlob, dan vaak verschillend van grootte en vorm) of half cirkelvormig tot eirond, zelden enkelvoudig en toegespitst, bijna steeds korter dan 5 mm, blad-inplanting breed, vaak zeer scheef;
bladcellen zeshoekig of rondachtig, nooit langgerekt
    Bebladerde Levermossen
Jungermanniidae
TABEL
b Echte nerf aanwezig (van de smalle b-inplanting af duidelijk 1 verdikt, al kan het einde van de nerf wel één cellaag dik zijn);
bladen in de regel toegespitst, nooit met meer dan 1 top, meestal lancetvormig, indien cirkel- of eirond dan rondom met een duidelijke rand van anders gevormde cellen (zoom);
blad-inplanting stevig (nerf!), gewoonlijk smal, soms breed aflopend.
  19    
c Schijnnerf aanwezig (brede strook van lange cellen in één laag);
bladen bestaande uit 1 over elkaar heen liggende, door een smalle kiel verbonden lobben, waarvan de onderste het grootst is en langwerpig-elliptisch
(c 3 :1)
    Nerflevermos,
Diplophyllum albicans
 
19 a Stengel lang, tot 10 cm, liggend of opstijgend, soms weer omlaag buigend en 'wortelend';
bladen cirkelvormig tot eirond, groot, 5-12 mm, niet gevouwen, rondom met verdikte zoom;
bladcellen zeshoekig, groot, 30-100um
    Rondblad-Sterremos,
Plagiomnium + Rhizomnium
TABEL
b Stengel klein, meestal korter dan 1 cm (een enkele soort gewoonlijk - 1 cm, soms tot 5 cm), rechtop en iets achteroverhellend (soms liggend);
bladen 'rijdend' (als van de Lis, Iris);
een basale schede aan weerszijden van de stengel en topwaarts een b-schijf die een voortzetting is van de dorsale vleugel van de schede.
Deze twee samen lijken het eigenlijke, meestal lancetvormige blad, waarop de ventrale vleugel als het ware apart ingeplant is.
    Vedermos-familie,
Fissidentaceae
TABEL
20 a Bladen der 3 rijen niet gelijk van grootte, soms ook van vorm   21    
b Bladen der 3 rijen gelijk van vorm en grootte.   23    
21 a Bladen nerfloos (behalve een schijnnerf, een rij anders gekleurde cellen in 181-), bijna cirkelvormig of eirond, of 2- of meertoppig;
kleinere derde blad-rij aan de onderkant;
bladcellen nooit zeer smal en lang
    Bebladerde Levermossen,
Jungermanniidae
TABEL
b Bladen met een duidelijke nerf, langwerpig-lancetvormig, ééntoppig, gewoonlijk toegespitst;
plant meestal groter dan 3 cm;
in Nederland alleen in kassen
  22    
22 a Kleinste rij bladen boven     Racopilum TABEL
b Kleinste rij bladen onder     Hypopterygium TABEL
Van dit geslacht komen of kwamen in kassen van botanische tuinen (Amsterdam, Leiden, Utrecht) voor:
H. ceylanicum Mirt. en H. tenellum C.M.
23 a Plant groot, 3-20 cm;
bladen spits, meestal gekield (op doorsnee V-vormig);
bladcellen zeer lang en smal;
plant in water of op takken en stenen langs water.
    Geslacht
Bronmos
Fontinalis
TABEL
b Plant zeer klein, nauwelijks I cm, rechtop;
bladen half-cirkelvormig of ovaal, convex, bovenste met een aantal puntjes, onderste met een enkel topje;
bladcellen langwerpig-zeshoekig, 25 x 45 1:1, dicht met chlorofylkorrels gevuld;
op vochtig zand, in jonge duinvalleien.
    Haplomitrium hookeri  
De 3 blad-rijen zijn bij dit levermos als uitzondering bovenaan de stengel niet duidelijk; de bladstand moet dus aan het ondereinde der stengel beoordeeld worden; de topblad welven zich, evenals bij sommige andere levermossen, over de stengeltop heen.
.

/\
NaaR
BoVeN


Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/BRYOPHYTA DETERMTABEL ALGEM2004.htm

© StichtinG NatuurCentruM RotterdaM

WEBREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 24 februari 2023

Titel
ALGEMENE MOSSENTABEL

Beschrijving

Trefwoorden: