werk in uitvoering
  NATUURSTUDIE   GEOLOGIE
BODEMKUNDE
 
   
 
Bodemkunde subgroepen
 
- NatuurCentruM RotterdaM -
 
KENMERKEN OVERZICHT LITERATUUR WEBLINKS
TABEL       KWEKEN
         

.

.

.

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Bodemkunde subgroepen
Kenmerken

De volgende drie niveaus van de bodemclassificatie van De Bakker en Schelling geven een verdere verfijning aan de hand van nadere onderdelen van het profiel. Het zou te ver gaan hier in dit verband op in te gaan.
Belangrijker is dat in de naamgeving op het niveau van de subgroepen (dat is het het laagste niveau van de classificatie) aansluiting is gezocht bij de locaties waar de betrokken gronden worden aangetroffen.
Door deze rechtstreekse relatie tussen bodemeenheid en topografie is het subgroep-niveau voor de studie van Nederlandse landschappen bijzonder interessant.

Hierna wordt een overzicht van de gebruikte benamingen voor de subgroepen (binnen de onderscheiden suborden) gegeven. met daarbij een korte beschrijving van de toponiemen (en soms andere termen) waarop de naam geënt is.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Bodemkunde subgroepen
Overzicht

Nr. Naam
1 1 Eerdveengronden
2 Rauwveengronden
2 1 Moderpodzolgronden
2 Hydropodzolgronden
3 Xeropodzolgronden
3 1 Hydrobrikgronden
2 Xerobrikgronden
4 1 Dikke eerdgronden
2 Hydro-eerdgronden
3 Xero-eerdgronden
5 1 Initiale vaaggronden
2 Hydrovaaggronden
3 Xerovaaggronden

1.1 Eerdveengronden

  • Aarveengronden:
    genoemd naar een toponiem (Ter Aar) in het Zuid-Hollandse veengebied; zeldzame veengrond uit dit gebied.

  • Koopveengronden:
    Middeleeuwse term voor 'uitgegeven vergunning voor ontginning'; genoemd naar een toponiem (Nieuwkoop) in de veengebieden van Holland en Utrecht; meest voorkomende veengrond in het Groene Hart.

  • Bouwteveengronden:
    afgeleid van 'bouwen' (voor ploegen); veldnaam in Oost-Groningen; alleen daar plaatselijk voorkomend.

  • Boveengronden:
    veldnaam in Zuidoost-Drenthe; daar plaatselijk voorkomend.

  • Madeveengronden:
    afgeleid van 'maaien', heeft dus betrekking op hooilanden; komt plaatselijk in Drenthe voor.

OVERZICHT


1.2 Rauwveengronden

  • Vlietveengronden:
    afgeleid van 'vlieten' (voor drijven) en 'vliet' (voor watergang); komt plaatselijk in Holland en de Kop van Overijssel voor.

  • Mondveengronden:
    afgeleid van 'mond' (voor uitwatering, veenkoloniale watergang); komt in geheel Noord-Nederland voor maar vooral in de Veenkoloniën.

  • Weideveengronden:
    afgeleid van 'weide', tevens veldnaam in grote delen van Zuid-Holland waar deze gronden voorkomen.

  • Waardveengronden:
    betekent 'door water omsloten land'; term komt in het Zuid-Hollandse en Utrechtse veenweidegebied voor, waar deze gronden gevonden worden; zij komen ook voor in Friesland en langs de IJsselmeerkust.

  • Meerveengronden:
    afgeleid van 'meer' (open water en droogmakerij); plaatselijk in de Veenkoloniën.

  • Vlierveengronden:
    komt van 'vlieder' of 'vledder' (moerassig grasland); zeer plaatselijk in Noord- en West-Nederland.

OVERZICHT


2.1 Moderpodzolgronden

  • Holtpodzolgronden:
    afgeleid van 'holt' (voor hout, bos); ook toponiem (Spelderholt) op zandgronden; vooral op de Veluwe, plaatselijk ook in Noord-Brabant en Drenthe.

  • Loopodzolgronden:
    afgeleid van 'loo', een ontginningsnaam uit de Middeleeuwen (eig.: bos of open plek daarin); veldnaam uit Drenthe waar deze zeldzame grond voorkomt.

  • Hoekpodzolgronden:
    geen bijzondere betekenis, algemeen voorkomende veldnaam op zandgrond; zeer zeldzame grond, plaatselijk in Drenthe en enkele andere plaatsen.

  • Horstpodzolgronden:
    algemene veldnaam op hogere zandgronden, ook toponiem (Horst); plaatselijk in Noord- en Midden-Limburg en op de Veluwe.

OVERZICHT


2.2 Hydropodzolgronden

  • Moerpodzolgronden:
    heeft betrekking op het voorkomen van 'moerig' of venig materiaal in de bovengrond; ook toponiem in gebieden waar veen-op-zand voorkomt ('s-Gravenmoer); zeer plaatselijk in Oost- en Zuid-Nederland.

  • Dampodzolgronden:
    geïnspireerd op plaatsnamen in de Veenkoloniën (Veendam), waar deze zeldzame grond voorkomt.

  • Veldpodzolgronden:
    benaming voor gemeenschappelijk gebruikte heidevelden die buiten de essen lagen; meest algemene podzolgrond in Nederland, komt in heel Oost- en Zuid-Nederland voor, in het bijzonder in jonge ontginningen.

  • Laarpodzolgronden:
    afgeleid van 'laar', evenals 'loo' een ontginningsnaam uit de Middeleeuwen (eig.: bos of open plek daarin); komt in heel Oost- en Zuid-Nederland voor, in het bijzonder in de oudere ontginningen.

OVERZICHT


2.3 Xeropodzolgronden

  • Haarpodzolgronden:
    afgeleid van 'haar' voor een hoge, begroeide plek op de zandgronden; ook toponiem in Oost-Nederland (Schalkhaar); plaatselijk op hoge zandgronden, in het bijzonder op stuwwallen.

  • Kamppodzolgronden:
    afgeleid van 'kamp', algemene benaming voor een afgeperkt stuk land, in het bijzonder bij jongere ontginningen; zeer plaatselijk.

  • Heuvelpodzolgronden:
    willekeurige naam voor hoog gelegen gronden; zeer zeldzaam.

OVERZICHT


3.1 Hydrobrikgronden

  • Beemdbrikgronden:
    afgeleid van 'beemd' voor hooiland; plaatselijk langs rivieren (vooral de Maas) in Limburg en delen van Gelderland.

  • Kuilbrikgronden:
    willekeurige naam voor laag gelegen gronden; zeer plaatselijk langs de Maas in Limburg en de (Oude) IJssel in Gelderland.

OVERZICHT


3.2 Xerobrikgronden

  • Bergbrikgronden:
    willekeurige naam voor hoog gelegen gronden, ook toponiem (Berg en Terblijt) in Zuid-Limburg; tamelijk algemeen op de hellingen van Zuid-Limburg.

  • Delbrikgronden:
    afgeleid van 'del' voor dal of laagte; zeer zeldzaam.

  • Rooibrikgronden:
    afgeleid van 'rooien' dat van ouds betrekking heeft op het kappen van bos voor ontginning; oude cultuurgronden rond de Maas in Midden- en Noord-Limburg en de (Oude) IJssel in Gelderland.

  • Daalbrikgronden:
    afgeleid van 'daal' voor dal, gebruikt voor het aanduiden van laag gelegen gronden; plaatselijk langs de Maas in Limburg.

  • Radebrikgronden:
    net als 'rooi' afgeleid van 'rooien' (kappen van bos voor ontginning); ook toponiem in Zuid-Limburg (Kerkrade); plaatselijk in Zuid-Limburg en langs de Maas.

OVERZICHT


4.1 Dikke eerdgronden

  • Bruine en zwarte enkeerdgronden:
    afgeleid van 'enk', de Oost-Nederlandse term voor oude, hoge bouwlanden in de directe omgeving van een dorp, ook bekend als 'bolle akkers'; algemeen voorkomend in Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel en Drenthe.

  • Tuineerdgronden:
    afgeleid van het langdurig gebruik als tuinbouwgrond; plaatselijk in het Noorden (terpen!) en Westen van Nederland.

OVERZICHT


4.2 Hydro-eerdgronden

  • Plaseerdgronden:
    afgeleid van 'plas' voor open water, ook droogmakerij; plaatselijk in droogmakerijen in West-Nederland.

  • Broekeerdgronden:
    afgeleid van 'broek' voor laag moerasbos, nat kreupelhout; plaatselijk langs de randen van de zandgordel.

  • Bruine en zwarte beekeerdgronden:
    afgeleid van de ligging langs beken; algemeen in en rond de beekdalen van Oost- en Zuid-Nederland.

  • Gooreerdgronden:
    afgeleid van 'goor' voor laaggelegen land of moeras; plaatselijk in Oost- en Zuid-Nederland.

  • Liedeerdgronden:
    afgeleid van 'liede' of 'lede' voor waterloop, ook toponiem in Holland (Haarlemmerliede); zeer plaatselijk in het Groene Hart.

  • Tochteerdgronden:
    afgeleid van 'tocht' voor grotere afwateringssloot in een droogmakerij; plaatselijk in droogmakerijen in West-Nederland.

  • Woudeerdgronden:
    afgeleid van 'woud' voor hoog opgaand moerasbos, ook toponiem in West-Friesland (Aartswoud) waar deze gronden gevonden worden. Zij komen ook plaatselijk in droogmakerijen in West-Nederland voor.

  • Leekeerdgronden:
    afgeleid van 'leek' voor natuurlijke waterloop; ook toponiem (Leek); verspreid in West- en Noord-Nederland.

OVERZICHT


4.3 Xero-eerdgronden

  • Krijteerdgronden:
    naar krijt (mergel of kalksteen), aangezien deze eerdgrond uitsluitend plaatselijk op de krijtgronden van Zuid-Limburg voorkomt; deze gronden zijn in Nederland vrij zeldzaam, maar komen in Midden- en Oost-Europa veel voor (onder de benaming rendzina's).

  • Akkereerdgronden:
    willekeurige naam voor een zeldzame groep eerdgronden die op hooggelegen akkercomplexen in Oost- en Zuid-Nederland voorkomen.

  • Kanteerdgronden:
    willekeurige naam voor eerdgronden die aan de randen van akkercomplexen voorkomen; zeldzaam, plaatselijk in Oost- en Zuid-Nederland.

  • Hofeerdgronden:
    afgeleid van 'hof' voor boerderij, voor hoog gelegen kleigronden rondom boerderijen; zeer zeldzaam, plaatselijk in Noord- en West-Nederland.

OVERZICHT


5.1 Initiale vaaggronden

  • Gorsvaaggrond:
    afgeleid van 'gors' (oorspr. gras) voor begroeide buitendijkse gronden; hogere delen van de buitendijkse gebieden in Noord- en West-Nederland.

  • Slikvaaggrond:
    afgeleid van 'slik' voor onbegroeide buitendijkse gronden; de laagste, natste delen van de buitendijkse gebieden in Noord- en West-Nederland, zoals in het Waddengebied, de Biesbosch en de Zeeuwse Delta.

OVERZICHT


5.2 Hydrovaaggronden

  • Vlakvaaggrond:
    afgeleid van 'vlak' of 'vlake' voor zandplaat; in uiteenlopende delen van Nederland, zoals jonge polders, uitgestoven laagten en zanderijen.

  • Drechtvaaggrond;
    genoemd naar een toponiem uit het zuidelijk deel van Zuid-Holland (Dordrecht); hier worden deze klei-op-veengronden aangetroffen.

  • Nesvaaggrond:
    afgeleid van 'nes' (ook wel 'nis' of 'nisse') voor een stuk land dat in een rivier of zeearm uitspringt, ook toponiem in het kleigebied (Nes a/d Amstel, Hontenisse); komt verspreid voor in het landschap van jonge polders in West-Nederland.

  • Poldervaaggrond:
    afgeleid van 'polder' voor een gebied met een eigen, onafhankelijk van zijn omgeving geregelde waterhuishouding; poldervaaggronden zijn de meest algemeen voorkomende vaaggronden in Nederland, zij nemen een groot deel van het zeekleigebied van Noord- en West-Nederland in, alsmede delen van het rivierkleigebied; vooral in Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden en het noorden van Friesland en Groningen bestaan grote aaneengesloten gebieden uit poldervaaggronden.

OVERZICHT


5.3 Xerovaaggronden

  • Duinvaaggrond:
    afgeleid van de ligging in duingebieden, zowel aan de Noordzeekust als in het binnenland (stuifzanden); langs de gehele kust en op de Waddeneilanden, plaatselijk op de Veluwe (Kootwijker Zand), de Heuvelrug en in Noord-Brabant (Loonse en Drunense Duinen).

  • Vorstvaaggrond:
    genoemd naar een toponiem in Noord- en Midden-Limburg (Grubbenvorst) waar deze zeldzame gronden voorkomen.

  • Ooivaaggrond:
    afgeleid van 'ooi' voor weidegronden in rivieruiterwaarden; ook toponiem in het rivierengebied (Lithoijen); zij zijn te vinden op de hogere rivierkleigronden in het rivierengebied (stroomruggen, oeverwallen, maar ook in uiterwaarden) en plaatselijk in Noord-Nederland (kwelderwalgronden) en Zeeland (kreekruggronden).

OVERZICHT


.

In de beschrijving van de bodemclassificatie is naar voren gekomen hoe belangrijk de rol van het bodemwater is voor de opbouw en de gebruiksmogelijkheden van bodems. Voor de waterhuishouding in de bodem is vooral de hoogte van de grondwaterspiegel van betekenis. Deze fluctueert met de loop van de seizoenen.
In onze streken is de grondwaterstand in de zomer op zijn laagst (omdat de waterhoogte per jaar kan verschillen spreekt men van de gemiddeld laagste grondwaterstand of GLG).
In de winter bereikt het grondwater zijn hoogste stand: de gemiddeld hoogste grondwaterstand of GHG.

Op bodemkaarten worden behalve bodemkundige eenheden ook grondwatertrappen in kaart gebracht. Dit zijn waterhuishoudkundige eenheden die een indruk geven van de ontwateringstoestand (de mate van 'drooglegging') van een bodem. In het gangbare onderscheid van grondwatertrappen zijn de gemiddelde stand van zowel de zomergrondwaterspiegel (GLG) als de wintergrondwaterspiegel (GHG) bepalend.
De volgende grondwatertrappen worden onderscheiden:

Grondwatertrappen (cm onder maaiveld)
  I II III IV V VI VII
GLG <50 50-80 80-120 >120 >120 >120
GHG     <40 >40 <40 40-80 >80

De cijfers slaan op de gemiddelde diepte van het grondwater onder maaiveld, in centimeters. De indeling van de grondwatertrappen verloopt van zeer nat (trap I) naar zeer droog (trap VII). Gronden met een grondwatertrap I of II staan in de winter zo goed als blank; in de zomer is ook trap I slecht begaanbaar. Gronden met een grondwatertrap III of V zijn in de winter nat, maar zijn in de zomer droog tot zeer droog. Watertrap IV biedt een goed gemiddelde: niet al te nat in de winter, en niet al te droog in de zomer. Gronden met een grondwatertrap VI of VII kunnen als (zeer) worden beschouwd. Soms wordt nog een watertrap VIII onderscheiden. Deze heeft betrekking op extreem droge bodems, met een GHG >120 en een GLG >200.

Bij het beoordelen van de geschiktheid van bodems aan de hand van grondwatertrappen is de gemiddeld hoogste grondwatertrap bepalend voor de betreedbaarheid. Immers, wil een terrein het hele jaar door begaanbaar zijn, dan moet het ook in de winter redelijk ontwaterd zijn. Daarentegen is de gemiddeld laagste grondwaterstand bepalend voor de plantengroei. Juist in de zomer, als het grondwater laag staat, moet de grond een behoorlijk vochtleverend vermogen bezitten om de groei van landbouwgewassen en recreatief groen mogelijk te maken.

.

/\
NaaR
BoVeN


Bodemkunde subgroepen
Literatuur

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Weblinks

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/BODEMKUNDESUBGR.htm

© StichtinG NatuurCentruM RotterdaM

WEBSITEREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 31 oktober 2015

Titel
BODEMKUNDE SUBGROEPEN

Beschrijving
WEBSITE NatuurCentruM RotterdaM | natuurstudie, natuur, studie, geologie, bodemkunde, bodem, aard, aarde, grond, water, grondwater, grondwatertrap, grondwatertrappen, grondwaterstand, grondwaterstanden,

Trefwoorden