HISTORIE
  KNNV ROTTERDAM
ALGEMEEN
  De Vereniging
 
.  
 
KNNV ROTTERDAM
De Historie
 
- Samenvatting van 75 jaar historie van de KNNV ROTTERDAM -
 
Oprichting 1916
5 JAAR KNNV ROTTERDAM 1921
10 JAAR KNNV ROTTERDAM 1926
20 JAAR KNNV ROTTERDAM 1936
30 JAAR KNNV ROTTERDAM 1946
40 JAAR KNNV ROTTERDAM 1956
50 JAAR KNNV ROTTERDAM 1966
60 JAAR KNNV ROTTERDAM 1976
70 JAAR KNNV ROTTERDAM 1986
75 JAAR KNNV ROTTERDAM 1991
80 JAAR KNNV ROTTERDAM 1996
90 JAAR KNNV ROTTERDAM 2006
100 JAAR KNNV ROTTERDAM 2016
110 JAAR KNNV ROTTERDAM 2026

Bewerking van artikelen in STENTOR 1991 ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan.
door Arie van Loon

1913 De eerste oprichtingspoging
1916 De succesvolle oprichtingspoging
De oprichtingsvergadering
De leden van de vereniging
Het eerste bestuur
1916-1924 De jaren van bloei
De afdrachtkwestie
1926 Het tienjarig jubileum
1924-1936 De jaren van terugval
De vereniging tussen 1936 en 1940
De oorlogsjaren
1945 Na de bevrijding
De jaren vijftig en zestig
Het vijftigjarig bestaan
De vereniging tussen 1966 en 1991
Verenigingsblad
Veel onbesproken
En verder?
Sitelinks op andere pagina's
OUDE BESTUREN      
BIOGRAFIEËN      
NATUUR-EXPEDITIES      
WEEKENDS VAN TOEN      
EXCURSIES VAN TOEN      
       
       
       
       
       
De oprichting en instandhouding
van een Natuurhistorisch Museum te Rotterdam
   
   

.

/\
NaaR
BoVeN


1913
De eerste oprichtingspoging

In het voorjaar van 1913 doen dhr. A.B. van Deinse en mej. A.E.M. Vos,
twee voormalige biologiestudenten uit Utrecht en alle twee werkzaam bij het onderwijs in Rotterdam, een eerste poging een N.N.V.-afdeling in Rotterdam op te richten.
Voor hun plan nemen ze contact op met J. Büttikofer, directeur van de Rotterdamsche Diergaarde en dus een natuurhistorische autoriteit in Rotterdam begin twintigste eeuw.
Büttikofer ziet echter weinig in de plannen en hij zegt: "Er bestaat te Rotterdam sedert 1901 een bloeiende Natuurhistorische Club en waarom zou er nu een afdeling van de N.N.V. moeten komen?"

1916
De succesvolle oprichtingspoging

In het voorjaar van 1916 wordt door F.A. des Tombe, ook een voormalig biologiestudent, een tweede poging gedaan ook in Rotterdam een N.N.V.-afdeling van de grond te krijgen. Hij polst allereerst zijn oude vriend Van Deinse. Ze bespreken het plan met onder andere dr. J. Büttikofer en dr. S. Birnie, dč twee autoriteiten op natuurhistorisch gebied in Rotterdam in die jaren.
Eind oktober doet Des Tombe een oproep aan belangstellenden. Hij schrijft onder andere in de oproep: "Rotterdam nu bezit nog geen afdeeling, hoewel zij reeds verschillende personen als algemene leden onder haar inwoners telt, begunstigd is door een dierentuin welke met zijn groote plantenkassen en tuinaanleg ook op plantkundig gebied algemeen bekend is en de omstreken van dien aard zijn, dat ook deze gelegenheid geven tot het maken van interessante excursies. Allerlei omstandigheden hebben er toe bijgedragen dat tot oprichting nog niet kan worden overgegaan."
Welke "omstandigheden" hij precies bedoelt, wordt niet helemaal duidelijk.
Maar in ieder geval valt hieronder de tegenwerking vanuit de Rotterdamse Natuurhistorische Club bij eerdere plannen.
Ook in De Levende Natuur van 1 november 1916 verschijnt een oproep.

De oprichtingsvergadering, maandag 20 november 1916

Het oprichtingsbestuur van links naar rechts
1- ...
2- ...
3- dhr. F.A. des Tombe
4- dr. S. Birnie
5- dr. J. Büttikofer
6- ...
7- dhr. A.B. van Deinse
8- ...
9- ...
10- ...

De oprichtingsvergadering
De oprichtingsvergadering heeft plaats op maandag 20 november 1916 in een van de zalen van het gebouw Harmonie. Des Tombe schrijft van deze vergadering een kort verslag dat ook in Natura wordt gepubliceerd:
"Na een welkomstgroet van de waarnemend voorzitter, dr. S. Birnie, en een inleidend woord van den waarnemend Secretaris F.A. des Tombe, zette dr. Couvée, die met dr. Van der Sleen het Hoofdbestuur vertegenwoordigde, doel en werken op klare wijze uiteen, waarna na vaststelling der contributie op Fl. 2,50 en eenige discussie de afdeling officieel werd opgericht"
.
In de vergaderzaal is ook een tafel ingericht waarop enkele verzamelingen van opgezette dieren en gedroogde planten uit de omgeving van Rotterdam tentoongesteld zijn.
Des Tombe legt in deze bijeenkomst ook uit dat hem een vereniging voor ogen staat met actieve leden, die zelf ook aan natuurstudie doen. Hij legt o.a. er de nadruk op "hoe juist kleine meededelingen welke in ieders bereik liggen, op de vergaderingen gewenscht worden."

De leden van de vereniging
Na afloop van de oprichtingsvergadering lijkt, zo schrijft Des Tombe in het verslag: "dat de afdeeling reeds 95 leden telt. Uit de ledenlijsten die in natura van december 1916 worden gepubliceerd blijkt dat van de 95 nieuwe leden van de afdeling 25 al lid zijn van de N.N.V. Onder hen is een groot aantal zogenaamde algemene leden (17), die allen bij de landelijke verenging zijn aangesloten, en leden van de afdeling 's-Gravenhage (6).." Het aantal onderwijzers (29) is opvallend, daarnaast ook een aantal artsen (9) en apothekers (6).

Het eerste bestuur
In de eerste bijeenkomst na de oprichting, op maandag 22 januari 1917, wordt het eerste bestuur verkozen:
dr. S. Birnie, voorzitter,
A.B. van Deinse, ondervoorzitter,
F.A. des Tombe, eerste secretaris,
C.J. Bryce, tweede secretaris,
J.E.J... Baudet, penningmeester en
D. Gerhardt, lid.

Drie van de bestuursleden die in belangrijke mate het verenigingsleven in de vooroorlogse jaren hebben bepaald, worden onder Biografieën nader voorgesteld: dr. S. Birnie, A.B. van Deinse en F.A. des Tombe.

1916-1924
De jaren van bloei

De vereniging groeit tussen 20 november 1916 en 1 januari 1924 van 95 naar 706 leden. Het hoogste aantal leden is 761; dit aantal wordt bereikt bij de jaarvergadering van 29 januari 1924. In de jaarverslagen staan hierover positieve geluiden: "Het stemt het bestuur met groote vreugde dat gebleken is, dat in onze gemeente waar handel immers de boventoon aangeeft nog zoovelen gevonden worden, die zich onttrekkende aan de dagelijksche sleur hunner werkzaamheden, hunne groote belangstelling hebben getoond in de Levende natuur".

Vooral de tentoonstellingen die regelmatig worden georganiseerd trekken veel aandacht, publiek en nieuwe leden. Een van de grote successen is de grote natuurhistorische tentoonstelling in de Groote Doelenzaal van 28 tot 31 mei en 1 juni 1919, die door 7411 mensen bezocht werd.

Op 30 mei 1919 wordt door de afdeling in de Palacebioscoop aan de Coolsingel de eerste natuurhistorische bioscoopavond georganiseerd. De voorstelling is ver van tevoren uitverkocht. Op de avond worden "stomme" films vertoond, waarbij dr. H. van Capelle, directeur van het onderwijsmuseum in 's-Gravenhage, uitleg geeft.

De vereniging weet in die jaren steeds met nieuwe dingen te komen. Op 5 april 1924 komt prof. dr. G. Römmert, directeur van het Biologisch Laboratorium in München naar Rotterdam om in het Luxortheater een speciale voorstelling te houden: "De wereld van het Kleine". "Geen film, maar projectie van levende voorwerpen via de microscoop op het witte doek", is op de aankondiging te lezen. Voor de leden worden vergaderingen en excursies georganiseerd. In de beginjaren worden jaarlijks 10 tot 12 vergaderingen gehouden, waarvan ongeveer de helft met "groote voordrachten, meest met lichtbeelden" en de helft met "kleinere voordrachten".

In de bestuursvergadering van 2 maart 1918 zegt Des Tombe dat "nu wij 200 leden tellen de tijd gekomen is tot clubvorming over te gaan en bestudeering van bepaalde onderdelen der biologie". Hij noemt als voorbeeld "een veelzijdig, desnoods meerjarig onderzoek van de Hoek van Holland en van de Bergsche Plas". Deze projecten komen niet van de grond, maar wel ontstaat in 1918 een vogelclub, de junioresclub en een leesgezelschap. Ook wordt de wens uitgesproken om een natuurhistorisch museum en een afdelingsbibliotheek op te richten.

Het 5-jarig jubileum wordt op de feestvergadering van 5 november 1921 met een "juichtoon" gevierd.
"Hoort hoe in Rotterdam, een vijftal jaar geleden,
Een schone stichting kwam met een groeiend aantal leden
Zij bloeide van 't begin en kwam tot grote glorie
", zingt het feestend gezelschap aan de soupertafel.

De afdrachtkwestie
In het jaarverslag over 1923 wordt met "grote voldoening" teruggekeken op het verenigingsjaar, maar het wordt ook tijd voor "een ernstige blik op de toekomst van onze thans 7 jaar oude afdeling", schrijft de secretaris. Hij ziet de toekomst bedreigd door het grote verloop in het aantal leden. In de bestuursvergadering van 13 september 1923 wordt de kwestie van de vele opzeggingen voor het eerst uitgebreid besproken. Des Tombe verbindt de kwestie met de museumplannen. Het verenigingsorgaan staat al jaren ter discussie. Voortdurend wordt gesproken over beperking; sommigen opperen het idee dat het weer een inlegvel in De Levende Natuur moet worden. Anderen pleiten zelfs voor opheffing. Er is te weinig geld om van het blad iets te maken en het bestuur durft in die jaren geen voorstel voor een contributieverhoging te doen. Des Tombe, redacteur van Natura, heeft zich al jarenlang ingezet om van Natura "een orgaan te maken, de N.N.V. waardig", besluit uit teleurstelling over de gang van zaken in 1922 zijn bezigheden voor Natura te "beperken".
Tegen deze achtergrond moet ook zijn voorstel in de bestuursvergadering van 13 september 1923 worden gezien: "De groote zaak is steeds oude leden houden en nieuwe winnen. Veel leden zullen op den duur getrokken blijven door permanente, wat verder ingaande kleine tentoonstellingen; dit wijst dus op het aanpakken der museumplannen waaruit volgt: de noodzakelijke uitbreiding der financiën, minder afdracht aan het hoofdbestuur". Men wil niet direct zover gaan om het hoofdbestuur voor de keuze te stellen: vrijstelling van Natura of afscheiding van de afdeling en daarom besluit het afdelingsbestuur aan het hoofdbestuur te vragen om over de kwestie te komen praten. Birnie legt in de bijeenkosmt een voorstel op tafel: "Het Rotterdams bestuur zou willen dat de afdelingsleden Natura niet meer zouden krijgen, waartegenover Rotterdam de beschikking over de vrijkomende gelden zou krijgen". De extra gulden die men dan per lid overhoudt, zou dan in het museumfonds gestort worden.

De kwestie loopt hoog op, vooral ook omdat de vertegenwoordiger van het hoofdbestuur J. van Burkom, op geen enkele manier aan de wensen van het afdelingsbestuur tegemoet wil komen.

Op de volgende bestuursbijeenkomst tekent zich binnen het bestuur een tweedeling af. Birnie en Des Tombe zijn "wat huiverig geworden de plannen verder door te zetten", Gerhardt, Van Roon en Van Deinse zijn echter "overtuigd van de noodzakelijkheid der gedane stappen". Uiteindelijk besluit men toch maar van de plannen af te zien. De kwestie van de afdracht blijft voorlopig liggen, maar zal in de geschiedenis van de vereniging regelmatig opnieuw ter sprake komen.

1926
Het tienjarig jubileum

Het tienjarig jubileum in 1926 werd groots gevierd. In september wordt in de Doelen een grote herfsttentoonstelling van paddestoelen, herfstbloemen en vruchten gehouden. Op zaterdag 13 november wordt voor de leden een feestavond georganiseerd. Het officiële gedeelte bestaat uit een lezing door A.F.J. Portielje en een lichtbeeldenserie van excursies uit het afgelopen decennium toegelicht door Des Tombe.
Na afloop vertrekt het gezelschap naar restaurant Martinot voor een feestmaaltijd. De dichter van de vereniging G. van Roon schrijft voor deze gelegenheid een "overpeinzing bij den feestmaaltijd", waarin hij bij de 10 zo snel voorbijgevlogen jaren stilstaat. Hij zwaait vooral Birnie en Des Tombe veel lof toe.
Acht dagen later overlijdt Des Tombe op 42-jarige leeftijd aan een blindedarmontsteking.

1924-1936
De jaren van terugval

Na de viering van het 10-jarig jubileum loopt het aantal leden snel terug van 588 in 1927 naar 352 in 1936. Voor de terugval zijn verschillende oorzaken te noemen. De slechte economische tijden waarmee Rotterdam te maken krijgt vanwege het teruglopen van de wereldhandel en waardoor mensen uit de stad wegtrekken. Ook het aantal leden dat naar Den Haag en omstreken verhuist is opvallend. Jaarlijks bedankt ongeveer 10%.
"De laatste 10 jaren lagen niet in een gunstige tijd, dit zal dan ook wel de voornaamste reden zijn dat het ledental zoover teruggeloopen is", schrijft de secretaresse mej. J.M. Kalkman in het jaarverslag van 1936. Bijna alle propaganda-activiteiten vallen na 1926 stil, zodat het verlies van leden niet gecompenseerd wordt. Mej. A. de Vries-van Wijk, de opvolgster van Des Tombe, omschrijft het nieuwe "beginsel" van het bestuur in het jaarverslag van 1929: "Geen bijzondere propaganda, maar trachten goed werk te leveren." De zelfwerkzaamheid van de leden wordt steeds minder belangrijk. Dit blijkt uit het teruglopen van de deelname aan de vergaderingen met "kleine mededelingen". Na 1935 verdwijnen de "kleine mededelingen" bijna helemaal. In de decemberbijeenkomst van 1935 wordt voor het eerst een lichtbeeldenrevue gehouden, waarin wordt teruggekeken op de excursies van het afgelopen jaar. Ook het jaarlijks overzicht van de Cetaceavondsten door Van Deinse gaan deel uitmaken van de decemberbijeenkomsten. Nieuw in de jaren dertig zijn ook de "touringcar"-excursies. Eén van de eerste waarover geschreven wordt is de excursie naar het eiland IJsselmonde in juni 1930. Deze excursies geven aan dat binnen de vereniging het recreatieve aspect op de voorgrond komt. De toestand van de vereniging is in 1931 zodanig dat de voorzitter op de bestuursvergadering van 10 september voorstelt om het 15-jarig jubileum niet te vieren. Wel wordt op 21 november een krans gelegd op het graf van Des Tombe.

De vereniging tussen 1936 en 1940
Vanaf 1936 daalt het ledental nog maar heel langzaam. Het 20-jarig bestaan gaat zonder enige feestelijkheden voorbij. Onder leiding van J.M. van den Houten wordt een speciaal Rotterdamnummer van Natura samengesteld. Van den Houten is leraar Natuurlijke historie aan de HBS in de Libanonstraat en een beheerder van de botanische tuin aan de Cederstraat. In de jaren dertig is hij één van de belangrijkste excursieleiders van de afdeling.
Een andere bekende naam uit de jaren dertig is dr. T. Folpmers, microbioloog en directeur van de Rotterdamse Waterleiding. In 1939 wordt hij, na het overlijden van dr. Birnie, de nieuwe voorzitter van de vereniging.

1940 wordt in het jaarverslag "het jaar dat zooveel onheil bracht over onze woonstad" genoemd. Onder andere gaat het ziekenhuis aan de Coolsingel in de vlammen op, waardoor de vereniging haar vergaderruimte in de Artsenzaal verliest. Direct na het bombardement van de stad ligt het verenigingswerk enige tijd stil. Maar begin juni komt men voor het eerst weer bij elkaar in de voormalige officierensociëteit van Het Park en maakt men onder leiding van Van den Houten een wandeling door Het Park.

De oorlogsjaren
Vol moed waren we het verenigingsjaar begonnen, ondanks de dreigingen om ons heen” is in het jaarverslag 1940 te lezen. “Het zomerprogramma lag al klaar, maar toen kwam de oorlog”. Het bombardement van mei 1940 had het stadscentrum in puin gelegd. Ook voor de vereniging was het moeilijk om de draad weer op te pakken. De vereniging is in de oorlogsjaren bijna geheel op eigen krachten aangewezen. Vooral transportproblemen beperken de mogelijkheden van de afdeling. Maar ook binnen de stadgrenzen en aan de rand van de stad is nog genoeg natuur te ontdekken. N.P.W. Balke bijvoorbeeld is in de oorlogsjaren zeer geboeid door de plantengroei op het puin en houdt lezingen over dit onderwerp.

Binnen de afdeling ontstaan ook verscheidene werkgroepen. In 1942 gaat het Vogelbureau van start. Dit bureau verzamelt gegevens over vogels die in de trektijd en broedtijd in Rotterdam en omgeving worden waargenomen. De waarnemingen worden gebundeld in 2 “Mededeelingen” die verschijnen tussen 1943 en 1946. De uitgave van nummer 4, die gegevens over 1944 bevat, moest vanwege papierschaarste uitgesteld worden tot na de oorlog. Naast aandacht voor vogels is de aandacht voor paddestoelen opvallend. In 1943 wordt in kleine groepjes begonnen aan de inventarisatie van de Kralinger Hout en het Sterrebos. Ook de paddestoelenwerkgroep publiceert zijn vondsten. In oktober 1944 verschijnt het eerste en enige nummer van “Mycena”. Er worden ook nog plannen gemaakt voor andere werkgroepen, onder andere voor hogere planten en mollusken. Maar deze moeten wachten op “betere tijden”.
Het verenigingsleven bloeit in de oorlogsjaren. Nieuwe activiteiten worden georganiseerd en veel nieuwe leden sluiten zich aan bij de vereniging. Cor van Geel, die vlak na de oorlog lid werd, geeft als verklaring: “Er was veel minder te doen in de oorlog en als natuurhistorische vereniging kan je altijd uitwijken als een bepaald terrein ontoegankelijk wordt. Je kunt desnoods op een middag binnen je gang gaan.”

Na een aanvankelijke terugloop van het ledental in de eerste oorlogsjaren stijgt het aantal vanaf het midden van de oorlog snel. De groei wordt vooral veroorzaakt door een groep jongeren die zich bij de afdeling aansluiten. Binnen de afdeling krijgen ze de naam Jongerengroep. Cor van Geel, Miep Kniphorst, George en Mies Slieker en Nico en Erica Elfferich vormen de kern van deze groep. “Er was een soort opstuwing ontstaan van NJN’ers die niet doorstroomden naar de KNNV”, verteld de heer Van Geel. Anton van Gool begon deze groep bij elkaar te halen en activiteiten te organiseren. In het begin worden de jongeren met enige argwaan bekeken. Het verenigingsleven wordt in die jaren vooral beheerst door mensen van boven de 40, veelal onderwijzers, onderwijzeressen en kantoormensen. De heer G.P. Meijer vertelt: “De KNNV was voor de oorlog meer een excursieclub. We gingen toen vaak op excursie met een autobus. We gingen dan naar het excursiegebied en wanneer we iets interessants zagen, namen we het mee en in de bus op de terugweg werden de vondsten bekeken en op deze manier kwam je een hoop te weten.”

“We waren allemaal plantgericht. Voor vogels was maar weinig aandacht. Die jonge mensen hebben ons op het belang van vogels gewezen en”, zo voegt hij eraan toe “ik moet zeggen dat vervult nog heel veel van mijn leven. Met veel plezier denkt hij terug aan de vogelexcursies die in de oorlogsjaren in het Kralingse Bos werden gehouden."
Ook mevrouw Slieker herinnert zich dat er een kloof bestond tussen ouderen en jongeren. “Het was een grote groep nette, rustige mensen die altijd naar lezingen gingen of meegingen met een busexcursie. Wij wilden natuurlijk ook lekker op de fiets weg, wandelen en op de grond zitten.” Ze benadrukt dat bij de jongeren de bevrijding zeer sterk beleefd werd: “In de oorlog moest je je gedeisd houden, je was beperkt in je bewegingsvrijheid en die spanning viel na de bevrijding helemaal weg en de ingehouden energie van de oorlogsjaren kwam los, terwijl de ouderen na de bevrijding de draad van de dertiger jaren weer probeerden op te pakken.” In het begin worden de excursies van de JG afzonderlijk aangekondigd. Een enkeling gaat in het begin, meestal uit nieuwsgierigheid, mee met de JG. Later verdwijnt het verschil tussen de JG- en een “gewone” excursie en in de loop van de jaren lost de JG langzaam op. Een aantal “jongeren” spelen in de jaren 50 en 60 een zeer belangrijke rol binnen de vereniging, zoals bijvoorbeeld George Slieker die van 1968-1969 voorzitter van de vereniging is.

1945 -
Na de bevrijding

Op de eerste naoorlogse bestuursvergadering, 19 mei 1945, wordt duidelijk dat er een andere wind waait binnen de vereniging. Nadat de voorzitter, dr. T. Folpmers, zijn vreugde heeft uitgesproken over het feit dat stad en vereniging in de laatste oorlogshandelingen gespaard zijn gebleven, vraagt Anton van Gool het woord. Hij houdt een pleidooi voor een actievere vereniging. “Onze actie moet erop gericht zijn, dat de natuurbeschermingsgedachte gemeengoed wordt onder de Rotterdamse bevolking.” Met anderen zoekt hij naar mogelijkheden om, in de geest van Jac.P. Thijsse, op verschillende plaatsen in de stad “instructieve plantsoenen” en “vogelbosjes” op te zetten.
Ook worden contacten gelegd met de Gemeentelijke Plantsoenendienst over het herstel van het stedelijke groen, dat na de hongerwinter vanwege kap zeer is uitgedund. Verschillende malen gaan bestuursleden mee om de nieuwe aanplantingen te bekijken.

In 1946 wordt ook het dertigjarige jubileum van de afdeling gevierd. Van de bijeenkomst van 25 november 1946 verschijnt een feestelijk krantenverslag. Dr. Van Deinse, die vanaf de oprichting lid is, houdt een feestrede en zo vervolgt de krant: “pianospel en een aantal goocheltrucs, op verdienstelijke wijze door de leden voorgedragen, alsmede een tentoonstelling van foto’s, tijdens excursies gemaakt, luisterden een goed geslaagde feestavond op”. De foto’s zijn gemaakt door leden van de Fotowerkgroep die in 1946 is opgericht.

De jaren vijftig en zestig
Na een korte bloeiperiode begint vanaf 1950 het ledental weer sterk te dalen. 1947 is het naoorlogse recordjaar met 373 leden. In 1954 zijn het er nog maar 220. Het ledenverlies wordt vooral veroorzaakt door verhuizingen naar elders. Vanaf 1954 is weer een stijging te zien.

In 1955 dient zich een nieuwe groep jongeren aan. Op 23 maart 1955 komen 8 KNNV’ers en 5 oud-NJN’ers, ook wel “ouwe sokken” genoemd, bij Hans Goudswaard bijeen voor een heroprichting van een Jongerengroep. Het zijn jongeren “die graag weer in verenigingsverband op excursie zouden willen gaan doch zich op een of andere wijze niet in de KNNV thuisvoelen”. De samenwerking tussen de JG en het afdelingsbestuur verloop vanaf het begin goed. Ook zij willen een “verjongingsgroep” zijn. De JG blijft tot 1963 binnen de afdelingactief. Omdat veel leden buiten Rotterdam wonen, besluit de groep een zelfstandige afdeling te vormen die zich op heel Zuid-Holland richt. Een bron van vernieuwing en verjonging verdwijnt hiermee.

In 1952 is dr. A.B. van Deinse voorzitter van de afdeling geworden. Tien jaar lang zal hij de vereniging leiden. Het verenigingsleven is na de eerste naoologse jaren weer tot rust gekomen. De vereniging treedt in deze jaren dan ook nauwelijks naar buiten. Volgens mevrouw C. Zöllner, secretaresse van de afdeling tussen 1949 en 1956, was het verenigingsleven in die jaren vooral naar binnen gericht: “Het doel van de vereniging was om de leden bekend te maken met de dingen van de natuur, door het houden van lezingen, het organiseren van excursies en het instellen van werkgroepen. Er was altijd een vaste kern die mee ging op excursies,” vertelde ze.
Een opvatting die aansluit bij de uitkomst van een enquete over de deelname aan het verenigingsleven van de leden, die in opdracht van het hoofdbestuur in 1956 wordt gehouden. 25 mensen doen geregeld aan excursies mee, 45 soms; 30 mensen gaan geregeld naar een lezing, 60 soms. Een groep van ongeveer 150 mensen toont geen belangstelling voor de activiteiten van de vereniging.
De vereniging beschikt in die jaren over een aantal zeer goede excursieleiders. Twee wil ik er hier met name noemen: N.P.W. Balke en C. Beukelman.

Balke was een man met een veelzijdige belangstelling, die zich vooral met schelpen, planten en paddestoelen bezighield. Beukelman herinnerde zich zijn oude vriend nog goed: “Samen hebben we nog gegrasduind tussen het puin van de verwoeste stad.” Na de oorlog schrijft hij hierover een artikel in “In weer en wind”. Hij herinnert zich ook dat hij in 1976, tijdens de viering van het 60-jarig bestaan van de afdeling, Balke de oorkonde van zijn erelidmaatschap mocht overhandigen.

Beukelman leidde vaak excursies naar Voornes Duin en was 20 jaar lang bestuurslid.
Eén excursie stond hem nog heel helder voor de geest: zijn honderdste, naar Voorne, op 31 juli 1971. “Toen we bij hotel Van Marion aankwamen, zag ik opeens kopjes en gebakjes en voorzitter Wim Backhuys zitten. Die maakte een feestelijke ontvangst vanwege mijn honderdste excursie. Een geweldige verrassing”.
Bij zijn afscheid als bestuurslid in 1979 sprak voorzitter Dick Hallink deze waarderende woorden over hem: “Hij beschikt over een enorme schat aan kennis en is altijd bereid die kennis over te dragen en hij doet dat met een geweldig enthousiasme.”

Het vijftigjarig bestaan
"Er zijn van die stokoude organisaties die nog springlevend zijn, doch waarvan maar weinig mensen hebben gehoord," opende een krantenverslag, doelend op de KNNV. Op 15 november 1965 wordt in de Pauluskerk het vijftigjarig jubileumfeest gevierd. Belangrijke gasten voeren het woord, zoals burgemeester W. Thomassen, ook lid van de afdeling, die aan de aanwezigen moest toegeven dat hij "een Beer" had geschoten.
Een van de hoogtepunten van die avond is de benoeming van 2 ereleden: de heren C. Beukelman en G.P. Meijer.
C. Beukelman krijgt het erelidmaatschap vanwege zijn werk in het bestuur en vanwege de vele excursies die hij geleid heeft.
G.P. Meijer is jarenlang een nauwgezet penningmeester geweest en heeft een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan het totstandkomen van het boekje "Het Kralingse Bos" dat ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum werd uitgegeven. Hij verzorgde de redactie van het boekje en onderhield contacten met de uitgever. "Een goede gids voor het Kralingse Bos en een mooie herinnering aan het veertigjarig bestaan," oordeelde Natura.

De vereniging tussen 1966 en 1991
Na 1960 schommelt het ledental tussen de 220 en 250, maar vanaf 1970 is weer een duidelijke stijging waar te nemen.
Het natuurbeschermingsjaar N70 geeft de vereniging nieuwe impulsen. De vereniging voert in die jaren geen actief propagandabeleid. G. Slieker merkt over de ledenwerving in 1969 op: "We willen niet alleen leden die graag wandelen en van de natuur genieten, maar ook graag leden met gerichte belangstelling."
In die jaren wordt binnen het bestuur ook veel gesproken over samenwerking met de Jeugdnatuurwachten en het IVN, verenigingen die zich richten op het wekken van belangstelling van de natuur bij de Rotterdamse bevolking. De KNNV richt zich vooral op de groep van de geďnteresseerden met "gerichte belangstelling" en in deze richting ontwikkelt de vereniging zich in de jaren 70 en 80.

De werkgroepen gaan binnen de vereniging een steeds belangrijker plaats innemen en daarnasst wordt ook het inventarisatiewerk weer ter hand genomen.

De Plantenwerkgroep ontstaat begin jaren 60 uit een groepje dat onder leiding van C. Beukelman en H.W. Vink de heemtuin in Het Park aan de Westzeedijk, een overblijfsel van de Floriade van 1960, gaat inventariseren. De aandacht van de floristen binnen de vereniging gaat uit naar verschillende onderwerpen. Piet van der Ent zet zich als bestuurslid in tegen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door de gemeente en voert bij de gemeente een pleidooi voor het behoud van de wildeplanten langs de wegkant en in plantsoenen.

Een aantal leden gaat zich ook bezighouden met "vreemde planten" die in het havengebied groeien, in kademuren en tussen tegels opschieten, onder den naam Werkgroep Spontane Stadsbegroeiing.

Naast de gewone plantenwerkgroep wordt in 1977 ook een Werkgroep Bijzondere Plantkunde opgericht. De initiatiefnemer hiervan is Hans van der Werf. In een groepje van ongeveer 5 mensen worden mossen, korstmossen, varens en groeivormen bestudeerd, maar ook bodemkunde is een belangrijk programmaonderdeel.

Ook andere werkgroepen zijn in die jaren actief, waaronder de Insectenwerkgroep, de Vogelwerkgroep en een Microscopiewerkgroep.

De Vogelwerkgroep komt maar moeilijk van de grond. Een aantal malen wordt een inventarisatieproject uitgevoerd, onder andere in het Kralingse Bos in 1967, maar pogingen om de Groengordel Zuid en Het Park te inventariseren gaan niet door omdat er te weinig belangsteling voor is. In 1970 wordt besloten tot samenwerking met de KNNV afdeling Schiedam-Vlaardingen.
In maart 1981 gaat een nieuwe vogelwerkgroep van start, opgerciht door Jaap Verwey en Hans Post. Naast contactavonden worden ook buitenactiviteiten georganiseerd zoals de vroege-vogelexcursies in het Lage Bergse Bos in het voorjaar.
De vogelwerkgroep geeft in 1985 "Bijzondere waarnemingen uit het Rijnmondgebied" uit, samengesteld door Paul Schrijvershof.

De Insectenwerkgroep wordt opgericht in 1975.
Vanuit deze werkgroep komt ook het initiatief om in april 1976 in samenwerking met de Plantenwerkgroep te starten met een inventarisatieproject van een door spoordijken ingesloten terrein in het centrum van Rotterdam bij de Diergaarde, bekend geworden als het NS-driehoekje (ANS). De Insectenwerkgroep inventariseert dit gebied op de bodembewonende insecten- en spinnenfauna. De Plantenwerkgroep determineert in de driehoek de planten die op dit stukje schrale bodem voorkomen, ondermeer Brem en Struikheide.

In het nieuwe recreatiegebied rond de Zevenhuizerplas volgt Kees de Grijp enkele jaren de verspreiding van planten en dieren. Excursies naar dit gebied staan zeer regelmatig op het programma.

In de tachtiger jaren ontstaat nog een aantal nieuwe studierichtingen. Vanuit de Insectenwerkgroep ontstaat de Zoetwaterbeestjesstudie.

In 1985 worden de Paddestoelenstudieavonden ingericht. Ook de excursies trekken aardig wat belangstellenden.

De Geologiestudie wordt in samenwerking met het NIVON aangevangen in 1988.

Verenigingsblad
Eén van de belangrijkste nieuwe activiteiten is tot nu toe niet genoemd. De uitgave van een eigen verenigingsblad.
In 1946 verschijnt voor het eerst een afdelingsblad "Het Schrijverke", maar de uitgave hiervan blijft, vanwege te weinig belangstelling, beperkt tot één nummer.
In de bestuurvergaderingen in 1968 worden de eerste voorzichtige plannen besproken voor een nieuw blad. De redactie is al snel bekend: de heren A. Prins, C. Beukelman en C. van Dijk. Een naam voor het blad is ook snel gevonden: Inktzwam.
Maar wanneer het bald voor de eerste maal verschijnt heet het "
STENTOR".
Voorzitter G. Slieker schrijft voor het eerste nummer een woord ten geleide: "Het moet een blad worden voor de leden
en door de leden," schrijft hij, "met leuke waarnemingen, excursieverslagen, tips voor wandelingen en ook moet er ruimte zijn voor artikelen over de slechte manier waarop de mens met de hem toevertrouwde wereld omspringt."
Ook vertelt hij waar de naam vandaan komt: "Stentor wordt door Homerus in zijn "Ilias" bezongen. Hij had de kracht van wel 50 stemmen. Daarnaast is Stentor echter ook een geslacht van Protozoën, eencelligen. Eén daarvan, Stentor polymorphus, kan een lange vorm aannemen als van een bazuin."

Veel onbesproken
Veel moest in deze artikelenserie over de geschiedenis van de KNNV ROTTERDAM onbesproken blijven.
Een aantal recente gebeurtenissen, waaronder de start van de
cursus Wegwijs in de natuur in november 1987 en de opening van de Instructieve Plantentuin aan de Prins Alexanderlaan op 9 juni 1990, worden hier even terloops genoemd.
Beide belangrijke nieuwe initiatieven van de KNNV ROTTERDAM, een actieve vereniging op weg naar de viering van haar 75-jarig bestaan op 23 november 1991.


En verder?
Inmiddels is het 100-jarig jubileum op 20 november 2016 niet gevierd
Veel leden werden eerder door kwaadwillende lieden met valse negatieve berichten de vereniging uitgejaagd.
Onder de overgebleven kleine groep van loyale leden heerste een mineurstemming.
Geen geschikte situatie om een feestje te vieren.

.

/\
NaaR
BoVeN


.Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/HISTORIE.htm

© KNNV ROTTERDAM

Websiteontwerper

WEBSITEREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 25 november 2020

Titel
HISTORIE VAN DE KNNV ROTTERDAM

Bescvhrijving

Trefwoorden